(Frans: Huguenots, waarmee in Savoye opstandige bewoners van Genève (Eidgenossen = saamgezworenen) werden aangeduid), sedert 1560 naam van de Franse Protestanten. Dit is niet de enige — en misschien ook geen juiste — verklaring van het zonderlinge woord.
Andere verklaringen zijn: aanhangers van een of andere Hugo, die dan ergens een bekend ketteraanvoerder zou zijn geweest; van „le roi Hugon” (= een kwade genius, de duivel); waardeloze geldstukken („huguenotes”). Het Protestantisme is in Frankrijk aanvankelijk uit het Humanisme voortgekomen. Door lieden uit de hoogste kringen werden de Hugenoten beschermd: o.a. Jacques Lefèbre door de zuster van Frans I, Margaretha van Valois, koningin van Navarre, de moeder en schoonmoeder van Jeanne d’Albret en Anton van Bourbon. Als reactie echter tegen de misbruiken in de Kerk kreeg het ook in lagere kringen aanhangers. Van het koningschap was noch voor Lutheranen, noch voor Calvinisten veel te verwachten, omdat de Franse koningen zich grote invloed op de benoeming der bisschoppen en zelfs op de aanwending der kerkelijke goederen hadden voorbehouden (Concordaat van 1516 z Frankrijk, geschiedenis en Gallicanisme).
In 1535 vaardigde Frans I dus scherpe plakkaten uit tegen de Protestanten als ondermijners van het gezag. Grote uitbreiding kreeg speciaal de Gereformeerde religie echter desondanks, om haar sterke accentuering der volstrekte souvereiniteit Gods (z Calvinisme), onder anti-clericale, verarmde edelen, middenstanders en handwerkslieden. In 1559 stelde zij op het Convent van St Germain haar leer en kerkorde vast. Toen bestonden reeds ca 2000 Calvinistische gemeenten in Frankrijk. Het patriciaat in de grote steden en de legisten daarentegen vormden de kernen dergenen, die aan de Roomse Kerk getrouw bleven en de nieuwe leer om haar niet-nationale oorsprong haatten. Onder Frans II (Ï 559-1560) werden de Hugenoten van grote politieke betekenis, omdat behalve de Bourbons een aantal andere hoge families (Condé en Coligny) zich aan hun hoofd stelden en opkwamen tegen de overheersing der Katholieke Guises aan het hof.
De bloedige onderdrukking van de samenzwering van Amboise (1560), die de overweldiging van het hof op het kasteel van Blois ten doel had gehad, veroorzaakte gevaarlijke wraakgevoelens tussen de beide adellijke kampen. Tevergeefs trachtte in het vervolg de koningin-moeder Catharina de Medici tussen de beide partijen de leiding van de staat in handen te houden. Een godsdienstig debat te Poissy tussen de kardinaal van Lotharingen en Theodorus Beza (Sept. 1561) leidde tot geen resultaat. Nu gebood een koninklijk edict van 17 Jan. 1562, dat de Hugenoten, behalve binnen de steden, vrije godsdienstoefening zouden hebben. De Roomse partij protesteerde en 1 Mrt bewerkstelligde Frans van Guise te Vassy in Champagne een moordpartij onder Hugenoten, die daar voor een godsdienstoefening bijeen waren. Dit werd het sein voor het uitbreken der Hugenotenoorlogen, waarvan er acht (1562-1598) Frankrijk verscheurd hebben.
Het opmerkelijke daarbij was, dat de Katholieken de hulp van Spanje, de Hugenoten van Engeland en van Duitse vorsten aanvaardden. De eerste eindigde, nadat Lodewijk van Condé verslagen was bij Dreux (19 Dec. 1562), nadat Frans van Guise bij Orléans vermoord was, met de Vrede van Amboise (19 Mrt 1563), waarbij de Hugenoten ook weer een beperkte vrijheid van godsdienstoefening verkregen in de voorsteden en op de landgoederen van de edelen, die de hoge rechtspraak uitoefenden. Hetzelfde werd bepaald bij de Vrede van Longjumeau (23 Mrt 1568), die de tweede Hugenotenoorlog (1567-1568) beëindigde. Telkens hielden de Katholieken zich niet aan de bepalingen en de derde oorlog (1568-1570) begon dan ook, toen l’Hôpital ontslagen werd en Oranje de oorlog tegen Alva begonnen was. Als altijd hielden de Hugenoten de fictie vol, dat zij niet streden tegen de koning, maar tegen diens slechte raadgevers. In de derde oorlog werden de Hugenoten verslagen bij Jarnac (13 Mrt 1569) en bij Montcontour (3 Oct.), maar toch wist Coligny voor hen een voordelige Vrede van St Germain (8 Aug. 1570) te bereiken.
Hun rechten werden in dier voege uitgebreid, dat zij vrije godsdienstoefening in twee steden per provincie kregen en bovendien het recht om in een aantal versterkte plaatsen bezetting te leggen (veiligheidssteden). De reden daarvan was, dat Catharina de Medici bang voor de macht van Spanje begon te worden (z Tachtigjarige Oorlog). De plannen van Coligny om de anti-Habsburgse politiek van Frans ï en Hendrik II weer op te vatten en de onrustige adel werk te geven door de verovering der Zuidelijke Nederlanden mislukten door de Bartholomeusnacht (24 Aug. 1572). Sedert was het een onmogelijkheid, dat de Hugenoten ooit in Frankrijk de macht in handen kregen.De vierde Hugenotenoorlog werd om en over La Rochelle gevoerd en eindigde er mee, dat de Protestanten hun veiligheidssteden missen moesten. Nu vormde zich echter onder leiding van Frans van Alençon, de jongste broer van de koning, een middenpartij, meest uit Katholieken bestaande, die het koningschap en de eenheid van Frankrijk wilde redden door aan de macht van Catharina de Medici en der Guises een einde te maken en Katholiek en Protestant met elkaar te verzoenen (Politieken). De vijfde godsdienstoorlog (15741576) eindigde dan ook weer veel gunstiger: bijna volledige godsdienstvrijheid, acht veiligheidssteden en ,,chambres-mi-parties” — Kamers, voor de helft uit Katholieke en voor de andere helft uit Protestantse raadsheren bestaande aan de hooggerechtshoven, de Parlementen (Vrede van Beaulieu of van Monsieur, 6 Mei 1576). De reactie bij de Katholieken echter was de vorming van een machtige adelsbond, de Ligue, van de aanvang af door Spanje gesteund en waarbij ook koning Hendrik III zich aan moest sluiten. Deze beweging kreeg een strekking, die duidelijk tegen het koningshuis in ging, niet alleen omdat in Parijs een krachtige democratisch-Katholieke beweging ontstond, die het hoofd van de Ligue, Hendrik van Guise, aan het hoofd van de staat begeerde (z Frankrijk, geschiedenis), maar ook omdat het Huis Valois uit ging sterven en dus de opvolgingskwestie acuut werd. De zesde en zevende godsdienstoorlog (1576-1577 en 1579-1580), door Hendrik van Bourbon, koning van Navarre (z Hendrik IV) en Hendrik van Condé begonnen, eindigden met de Vredes van Bergerac en Fleix, die het Tractaat van Beaulieu bevestigden.
Maar de dood van ’s konings jongste broer, de kinderloze hertog Frans van Anjou (tevoren Alençon geheten), deed de achtste, langst durende en bloedigste godsdienstoorlog uitbreken (1584-1598, Drie-Hendriken-Oorlog). Hendrik van Guise oefende hoe langer hoe zwaarder druk op Hendrik III uit. Uit angst liet deze zijn machtige bondgenoot daarop vermoorden (23 Dec. 1588) en moest zich toen wel geheel bij Hendrik van Navarre aansluiten, die opvolgde als Hendrik IV, toen de laatste Valois op zijn beurt tijdens het beleg van Parijs door een fanatiek monnik vermoord was. De Hugenoten werden openlijk door Engeland gesteund, terwijl Hendrik IV de Nederlandse republiek tegen Spanje hielp. De oorlog eindigde, toen Hendrik tot het Katholieke geloof overging (1593) en zijn vroegere geloofsgenoten 13 Apr. 1598 bij het Edict van Nantes volledige vrije godsdienstoefening (behalve in Parijs), afzonderlijke kamers bij de Parlementen en een groot aantal veiligheidssteden had toegekend.
Nu vormden de Hugenoten echter „een staat in de staat” en het was onmogelijk, dat bij het herstel van het koninklijk gezag onder Hendriks opvolgers hernieuwde botsingen zouden uitblijven. Hun adel bleef woelziek en streed sedert lang meer voor wereldlijke dan voor godsdienstige belangen. Velen dienden de koninklijke regeringen in hoge functies, maar zwoeren gedurende de 17de eeuw terwille daarvan hun geloof al te gemakkelijk af. Er bestond vooral in het Z. een talrijke Gereformeerde bourgeoisie (vnl. industriëlen), die bij de Roomse bevolking gehaat was om haar rijkdom. De volksontwikkeling was bij de Hugenoten groter dan bij de anderen. Zij hadden veel over voor hun scholen en bezaten drie Calvinistische hogescholen, die van Sedan, Saumur en Montauban.
Richelieu ontnam hun hun politieke macht in de zgn. tiende godsdienstoorlog (een korte worsteling van 1621-1622 heet de negende), die vnl. om La Rochelle gevoerd werd (1625-1629) en pas gewonnen kon worden toen Engelse vloten tot afdeinzen gedwongen waren. De strijd eindigde met de Vrede van Alais (28 Juni 1629), waarbij de Hugenoten hun veiligheidssteden moesten missen. Richelieu ging niet verder, maar Lodewijk XIV was van de aanvang van zijn regering af van zins geen andere godsdienst dan de zijne in Frankrijk te dulden. Van 1661 af begonnen steeds heviger wordende gewelddaden (z dragonades) en 23 Oct. 1685 werd het Edict van Nantes opgeheven. Ofschoon emigratie verboden was, vluchtten duizenden Hugenoten naar Zwitserland, de Nederlandse Republiek, Duitsland en Engeland. In Nederland vormden de „réfugié’s” de zgn. Waalse gemeenten, die een afzonderlijke classis der Nederlands Hervormde Kerk uitmaakten.
Van Holland uit begaven velen zich naar Zuid-Afrika, waar hun afstammelingen nog een bepaald contingent der Boerenbevolking vormen. Een naspel der Hugenotenoorlogen was de afgrijselijke opstand der Camisards in de Cevennes (1702 -1710). Gedurende de 18de eeuw gingen de vervolgingen nog lange tijd door, totdat de strijd der rationalistische „filosofen” (z Voltaire) een verandering der publieke opinie ten opzichte der Hugenoten bewerkstelligde. In Nov. 1787 verleende Lodewijk XVI hun weder dezelfde rechten als aan zijn andere onderdanen (Tolerantie-edict). De Nationale Vergadering beval in 1790 zoveel mogelijk herstel van de geconfisqueerde goederen om den gelove.
DR J. S. BARTSTRA
Lit.: Théodore de Bèze, Histoire ecclésiastique des églises réformées en France 1521-1563 (3 dln, 1580; beste uitgave 18831888); Puaux, Histoire de la réformation française (7 dln, 18571864, nieuwe uitg. 1868-1870); Baird, The Huguenots and the Révocation of the Edict of Nantes (2 dln, 1895); Kervijn de Lettenhove, Les Huguenots et les Gueux 1560-1585 (6 dln, Bruges 1883-1885); J. N. Mariéjol, La Réforme et la Ligue. L’Edit de Nantes (1559-1598) (Lavisse, Hist. de France VI, 1, 1904) ; L. Romier, Les origines politiques des guerres de religion Ï547-I559 (2 dln, 1913-1914): Catholiques et Huguenots à la cour de Charles IX 1560-1562 (1924); Dedieu, Le rôle politique des protestants français 1685-1714 (1920); Histoire politique des protestants français 1715-1794 (2 dln, 1925) ; J. Viénot, Hist. de la Réforme française des origines à l’Edit de Nantes (1926); A.
Garnier, Agrippa d’Aubigné et le parti protestant (3 dln, 1928); A. J. Grant, The Huguenots (bekn. overz. 1934); J. Chartron-Charbonnel, La Réforme et les guerres de Religion (i937); J- Ghambon, Der franzôs. Protestantismus (1937); Guy Howard Dodge, The Political Theory of the Huguenots of the Dispersion (N.Y. 1947).