Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CONCORDAAT

betekenis & definitie

(1) is de naam van een overeenkomst tussen de regering van enige staat en de paus tot regeling van hun wederzijdse rechten en verplichtingen ten opzichte van de kerkelijke aangelegenheden in de staat, alsmede tot vaststelling van de rechten en verplichtingen van de R.K. geestelijkheid tegenover de staat. Vroeger, toen de bisschoppen zelf nog wereldlijke macht hadden, werden concordaten door hen met de vorsten gesloten.

Thans wordt de naam alleen gebruikt voor overeenkomsten met de paus. Omtrent het rechtelijk karakter van deze overeenkomsten wijken de opvattingen sterk van elkander af. Van R.K. standpunt wordt wel beweerd, dat zij voor de staat bindend zijn, terwijl de Kerk alleen het recht heeft een concordaat te herroepen. Een andere opvatting is, dat zij voor beide partijen bindend zijn en als een bijzondere soort van verdragen naast de staatkundige en volkenrechtelijke moeten opgevat worden.

Een derde theorie is, dat een bindend verdrag van een moderne staat met de R.K. Kerk tot regeling van haar aangelegenheden binnen het grondgebied van de staat, rechtens onmogelijk is, en dat dus de concordaten als rijkswetten moeten beschouwd worden. In de middeleeuwen en in later tijd zijn verscheiden concordaten gesloten. Als de belangrijkste kunnen worden aangemerkt:

a.
Het concordaat van Worms, 23 Sept. 1122 gesloten tussen keizer Hendrik V en paus Calixtus II, met goedkeuring van de te Worms vergaderde Rijksdag: de belening met de geestelijke en wereldlijke macht der bisschoppen werd afgeschaft; voortaan zouden bisschoppen en abten vrij gekozen worden door „geestelijkheid en volk” in tegenwoordigheid van de keizer of diens vertegenwoordiger; na deze verkiezing zouden zij door de paus gewijd (geestelijk ambt) en door de keizer beleend (met de wereldlijke macht) worden en wel in de Duitse landen eerst beleend en dan gewijd, in Bourgondië en Italië andersom. De verkiezing door geestelijkheid en volk werd in de practijk: verkiezing door domkapittel resp. kloosterbroeders.



b.
Een aantal concordaten uit het begin van de 15de eeuw, voor het eerst gesloten door de paus met de verschillende „naties”, d.w.z. de landskerken en dus indirect met de vorsten. Zij waren een uitvloeisel van de hervormingspogingen van het Concilie van Konstanz (1414-1415) en hadden tot strekking om de langzaam opgekomen gewoonte, dat de paus vele hogere en lagere priesterplaatsen vergaf om daarnaast inkomsten te trekken (z annaten), te beperken: de canonieke keuze (zie boven) werd deels hersteld, de vorsten kregen deels het recht tot benoeming, de paus anderdeels. De pausen hebben in de 15de eeuw alle moeite gedaan deze concordaten weer ongedaan te maken, o.a. door bovengenoemde interpretatie, dat zij alleen de vorsten of landskerk, niet de paus bonden.



c.
Het concordaat van 1516, gesloten door paus Leo X en koning Frans I van Frankrijk, dat de grondslag vormde van alle kerkelijke verhoudingen tot de Franse Revolutie. Daarin werd de Franse R.K. Kerk een grote mate van zelfstandigheid gegeven ten opzichte van de paus en geheel gebracht onder de koning: bisschoppen, abten enz. zouden niet door de kapittels, maar door de koning voorgesteld en door de paus worden gewijd; het overige benoemingsrecht werd grotendeels de koning gegeven; de rechtspraak over geestelijken geheel gesteld onder de landsrechtbanken met feitelijk als opperste rechter in alle gevallen de koning, terwijl het beroep op de paus was uitgesloten; deze behield alleen een, nu geregeld, recht op annaten. De koning hief ook kerkelijke belastingen. Iets dergelijks gold in Spanje sinds het concordaat van 1482.



d.
Het concordaat van 15 Juli 1801 (bekrachtigd io Sept. en afgekondigd 18 Apr. 1802), gesloten door Napoleon als eerste consul en paus Pius VII: de R.K. Kerk werd erkend als die der meerderheid van het Franse volk; de saecularisatie der kerkelijke goederen (sinds de Revolutie) bleef onaangetast, alle functionnerende geestelijken, zowel die de eed op de grondwet hadden afgelegd als de anderen, werden ontslagen, maar konden herbenoemd worden; dit zou geschieden door de regering, waarna de paus dit zou bekrachtigen; ook voor de lagere rangen kwamen alleen zij in aanmerking, tegen wie de regering geen bezwaar had; de priesters kregen een bezoldiging van de staat, maar moesten beloven in geen vorm iets tegen de staat te ondernemen. Dit concordaat is gehandhaafd tot 1905, toen de Republiek het annuleerde; in België blijft het thans de basis voor de betrekkingen met Rome.



e.
Het Nederlandse concordaat van 1827 (17 Aug.) gesloten tussen de regering van Willem I en paus Leo XII, handhaafde in het algemeen het Franse concordaat (dat voor Nederland ook gegolden had, en dat nuookuitdrukkelijkverklaard werd te gelden voor het noordelijk deel van het rijk: er zouden bisdommen te Amsterdam en ’s-Hertogenbosch komen); de bisschopsbenoeming zou geschieden door de paus, maar de regering kon verklaren, dat een concordaat haar niet welgevallig was; er zou in elk diocees een seminarium komen en voorts zou de opleiding der geestelijken in overleg met de priesters nader geregeld worden (daarom verklaarde de paus het bezoek aan het collegium philosophicum niet meer verplicht). Dit concordaat is in het Noorden niet uitgevoerd, omdat vóór die tijd de Belgische Opstand uitbrak.

f. Het concordaat van 1 855, dat in Oostenrijk een einde maakte aan het Jozefinisme.



g.
In de 20ste eeuw werden nog concordaten gesloten met Servië (1914), Letland (1922; Beieren (1925), Polen (1926), Litauen (1927), Tsjechoslowakije (modus vivendi, 1927), Italië (ig2g), Roemenië (1929), Pruisen (1929) en Duitsland (1933).

DR H. A. ENNO VAN GELDER

Lit.: E. Lange-Ronnenberg, Die Konkordate, ihre Geschichte, ihre Rechtsnatur (Paderborn 1929); E. Münch, Vollständige Sammlung aller alten und neuen Concordate (2 dln, i830-3i); A. Mercati, Raccolta di concordati (1919); E.

Sevestre, L’histoire, le texte et la destinée du concordat de 1801 (2de dr., 1905); P. Albers, Geschied, van het herstel der hiërarchie in de Nederlanden, I (1903), over concordaat van 1827.

(2) is de Franse term die in Belgisch handelsrecht gebezigd wordt voor gerechtelijk accoord (z faillissement), hetwelk een te goeder trouw zijnde handelaar, die ten gevolge van ongelukkige omstandigheden zijn betalingen heeft moeten staken, bekomen kan om aan een faillietverklaring te ontsnappen. Drie voorwaarden worden gesteld: de schuldenaar moet een handelaar zijn; hij dient ongelukkig doch te goeder trouw te wezen; en moet de toetreding tot het accoord bekomen van de meerderheid der schuldeisers en bovendien nog de bekrachtiging van de rechtbank — welke laatste voorwaarde de belangrijkste is van de drie.

Een nieuwe wet op het gerechtelijk accoord werd uitgevaardigd op io Aug. 1946, en bij Regentsbesluit van 11 Oct. 1946 werden de oude beschikkingen op het accoord tot voorkoming van het faillissement en de nieuwe wetsbepalingen samengeschakeld.

MR W. DELVA

Lit.: J. Steyaert, De nieuwe wet op het gerechtelijk akkoord (in: Rechtsk. Weekbl. 1948, pag. 979).