is de naam van een groep die optreedt na het concilie van Nicaea (325). Daartegenover stond de term homo-oesios, die verwant is aan het Westerse unius substantiae (z christologie III, 3 C), die in het Oosten aanleiding gaf tot vrees voor Sabellianisme: homos betekende nl. een zó nauwe samenhang, dat differentiatie tussen Vader, Zoon en Heilige Geest — de leer der drie hypostasen — bedreigd kon schijnen.
Onder leiding van Eusebius* van Nicomedië (sedert 338 bisschop van Constantinopel) vormde zich een oppositie, die door de bescherming van keizer Constantius I (353-361) op de synoden te Arles (353) en Milaan (355) de overhand kreeg {z Athanasius). Deze Eusebiaanse oppositie viel na haar overwinning uiteen in een linkervleugel van Crypto-Arianen, een middengroep, en een rechtervleugel, die bekend staat als „Homoioesianen”. Zij trachtte nl. door de term homoioesios het gevaar van Sabellianisme te weren. Van Athanasiaanse zijde werden zij Semiarianen genoemd, omdat het woord „homoios” = gelijkvormig, een inferioriteit van de Zoon t.a.v. de Vader begunstigt. Toen men in de 4de eeuw scherper onderscheiden ging tussen oesia en hypostasis, kon men de éénheid der goddelijke oesia accentueren zonder de drieheid der hypostasen in twijfel te trekken. Met die twijfel werd nl. de volle godheid van Christus aangetast, wat voor de verlossings- en sacramentsleer noodlottig zou geworden zijn. Toen deze situatie dus verdween, verdween ook geleidelijk het „homoioesianisme”.PROF. DR J. DE ZWAAN