Friese gemeente van 491 ha met (1950) 948 inw., van wie 80 pct Prot. en 20 pct onkerkelijken, ligt aan het IJselmeer. De zandige klei wordt geheel als wei- en hooiland gebruikt.
Veehouderij, visserij en enige industrie (eigenhandig geschilderde meubelen) zijn de hoofdmiddelen van bestaan. Ook is het een badplaats. Het oude stadje Hindeloopen, op een vooruitstekende landpunt aan de voormalige Zuiderzee gelegen, was in de 14de eeuw een belangrijke handelsstad en tot in de 18de eeuw de zetel van talrijke Oostzeevaarders, wier thuishaven echter Amsterdam was. De stad was een tijd lid van de Hanze, bezit een in 1632 herbouwde kerk, een 17de-eeuwse stadhuis, thans museum, waarin zich een verzameling Hindeloper oudheden bevindt. Er zijn verscheidene oude huizen en vele schilderachtige grachtjes. De inwoners onderscheiden zich door hun tongval van de overige Friezen en hadden vroeger ook een eigen klederdracht. Kenmerkend was ook de combinatie van de zeevaart met veehouderij en het lange tijd gemeenschappelijk grondgebruik.Lit.: M. P. van Buy ten en, H., Frieslands Elfde Stede (1942); F. v. d. Kooy Dz., De taal van Hindeloopen (‘s-Gravenhage 1937); B. de Boer, Studie over het dialect van H., diss. Vrije Univ. Amsterdam (1950); F. S.
Sixma v. Heemstra, De klederdracht van H., diss. Groningen (1950).