is de naam voor een verschijnsel, dat nu en dan in het dierenrijk waargenomen wordt, daarin bestaande, dat bepaalde scherp omgrensde delen van een individu vrouwelijk, de andere mannelijk worden. Gewoonlijk wordt zo’n abnormaal individu links van het ene geslacht, rechts van het andere, maar soms ook van voren resp. van achteren, zeldzamer tot een ander mozaïek.
De verklaring schuilt in bepaalde onregelmatigheden bij de verdeling der chromosomen gedurende de ontwikkeling. Vooral de insecten leverden vele voorbeelden. Vermaard zijn hier de Eugsterse tweeslachtige bijen. Normaal zijn bij bijen de door parthenogenesis ontstaande mannetjes haploid, met één stel chromosomen in de kernen, de werksters en koninginnen diploid. Vindt nu na een bevruchting de kernversmeiting pas plaats, als een ei zich reeds in twee cellen gedeeld heeft, dan verkrijgt men dus een haploide cel naast een diploide en bij gevolg een gynandromorph individu. Bij de zo uitvoerig bestudeerde bananenvlieg (Drosophila) is de verklaring een andere.
Hier hebben de wijfjes twee stellen gewone of autochromosomen en twee geslachtschromosomen, de mannetjes naast twee stellen autosomen slechts één geslachtschromosoom. Wordt nu bij een wijfje door een onregelmatigheid bij de kerndeling één geslachtschromosoom uit een cel geëlimineerd, dan ontstaat daaruit een mannelijk gedeelte. Gebeurt het reeds bij de eerste celdeling na de bevruchting, dan ontstaat bilaterale gynandromorphie, gebeurt het pas later, dan verkrijgt men een overwegend vrouwelijk individu met mannelijke gedeelten. Ook bij vogels is bij herhaling gynandromorphie waargenomen, zo bij een vink en een goudvink, die links vrouwelijk, rechts mannelijk waren, en bij een fazant, die zelfs staartveren had met op de ene helft mannelijke, op de andere vrouwelijke tekening. Men vraagt zich af, hoe zoiets mogelijk is, vooral ook, omdat bij vogels de interne secretie van geslachtshormonen toch al een zekere rol zal spelen. Bij zoogdieren zal echte gynandromorphie wel niet meer voorkomen.PROF. DR TH. J. STOMPS
Lit.: Th. Boveri, Über die Entstehung der Eugsterschen Zwitterbienen, Arch. f. Entw. Mech. 41 (1915); Th. H. Morgan en C.
B. Bridges, The origin of gynandromorphs, Cam. Inst. Wash. Publ. 278 (1919); C. I. Bond, On a case of unilateral development, J Gen. 3 (1913-’14).