is in de Oudgriekse sage de gouden vacht van het ram, waarop Phrixos en zijn zuster Helle ontvluchtten naar Colchis, om aan hun stiefmoeder Ino te ontkomen. Phrixos offerde de ram aan Zeus en hing de vacht op in het heiligdom van Ares, waar ze door een nooit slapende draak werd bewaakt.
De tocht der Argonauten werd later ondernomen om het Gulden Vlies te bemachtigen.Orde van het Gulden Vlies
( Toison d'Or), een der oudste en aanzienlijks te wereldlijke ridderorden, werd op 10 Jan. 1430 te Brugge ingesteld door hertog Philips* de Goede van Bourgondië bij gelegenheid van diens huwelijk met Isabella van Portugal. De oprichting geschiedde o.m. ter ering van de ridderstand en ter verdediging van Geloof en Kerk, doch had ook politieke redenen. De hertog wilde op deze wijze a.h.w. een nieuwe vasaliteit scheppen door een aantal leden van de hoge adel in zijn landen, en vervolgens ook vreemde vorsten, in zeer nauwe persoonlijke relatie te brengen tot zichzelf als „hoofd en souverein” der orde, en tevens — dit zou het doorslaggevende motief zijn geweest — een gelijkwaardige orde naast de Engelse van de Kouseband stichten, ten einde zich niet, door deze aan te nemen, te sterk aan Engeland te behoeven te binden. Het deel uitmaken van een dergelijke orde, die een half-religieus karakter droeg, gold immers nog als een werkelijke verplichting. Om dit te accentueren en tevens de onderscheiding des te meer begerenswaard te maken, werd de Vliesorde zeer exclusief gehouden en met kerkelijke wijding en grote praal omgeven. Zij bezat haar statuten (vastgesteld 27 Nov. 1431), een vast aantal leden van oude adel (31 sinds 1431; in de 16de eeuw is dit getal uitgebreid), gekozen op regelmatig te houden kapittelvergaderingen, benevens vier hoge functionarissen: kanselier, tresorier, wapenkoning, griffier.
De eerste 24 ridders werden in 1430 door de hertog benoemd; de volgende werden gekozen in de kapittels, zolang deze in stand bleven. Na het 23ste kapittel, te Gent in 1559, trok Philips II met machtiging van de paus de benoeming aan de souverein.
Naast het Gulden Vlies mocht geen andere orde worden aanvaard, behalve door keizers, koningen en hertogen. De ridders verbeurden haar door ketterij, verraad of vlucht uit de strijd. Als onderscheidingsteken droegen zij steeds het Vlies: een klein gouden ramsvacht met kop en poten, door een ring gehaald, hangend aan een gouden keten, waarvan de schakels het Bourgondische vuurslag-motief vertoonden (later is wel van het voorgeschreven model afgeweken). Voor de ordefeesten diende een ceremonieel gewaad met kaproen, eerst scharlaken, maar sinds Karel de Stoute karmijnrood van kleur. Bij het Vlies-symbool is aanvankelijk gedacht aan de Argonauten*-sage (wellicht in verband met de kruistochtplannen van Philips de Goede); weldra heeft men het daarnaast ook betrokken op het meer stichtelijke bijbelverhaal van het vlies van Gideon (Richteren 6). De Vliesridders genoten verscheidene voorrechten, o.a. dat van berechting uitsluitend door souverein en ordebroeders.
Op de kapittels konden zij, zo nodig, critiek uitoefenen op de gedragingen van hun genoten, de souverein niet uitgezonderd, en dezen boeten opleggen. De hertog was verplicht het advies van het merendeel hunner in te winnen bij oorlogsverklaring of andere zaken van groot gewicht. Zij vormden het voornaamste element van de hofraad en na de oprichting van de Raad van State (1531) hadden zij in dit college zitting.
Het grootmeesterschap van deze Bourgondische huisorde is in 1477 overgegaan op de Oostenrijkse, in de 16de eeuw op de Spaanse Habsburgs. Na het uitsterven van deze tak in 1700 en de overgang der Zuidelijke Nederlanden aan Oostenrijk in 1714 namen de Oostenrijkse Habsburgs de orde weer over, terwijl ook de Bourbons in Spanje haar behielden. De Oostenrijkse orde is, in tegenstelling tot de Spaanse, voorbehouden gebleven aan Katholieken : vorsten en leden van de hoge adel. Zij vertoont op de vuurslag, waaraan het Vlies hangt, Jason als drakendoder met hét devies Pretium laborum non vile. Beide hebben één klasse en een rood ordelint. Op 15 Aug. 1809 stelde Napoleon I, na Spanje en Oostenrijk te hebben verslagen, een „Orde der Drie Gulden Vliezen” in, maar dit decreet is niet uitgevoerd. Koning Willem I schijnt een ogenblik heroprichting van het Gulden Vlies in de Nederlanden te hebben overwogen.
De overblijfselen van de schat der orde (kerksieraden, gewaden enz.) werden 1794-1797 van Brussel naar Wenen overgebracht. In 1907 werd te Brugge een belangrijke ,,Exposition de la Toison d’Or” gehouden, die een mijlpaal betekent in de studie van de Nederlandse kunst der 15de eeuw.
DR A. G. JONGKEES
Lit.: F. de Reiffenberg, Hist. de l’ordre de la Toison d’Or, 1430-1573 (1830: 1 dl tekst, 1 dl atlas in-fol. Uittreksels uit de protocollen der kapittels enz., grotendeels gebaseerd op een uitgewerkte inventaris in hs. van het orde-archief door E. J. de Turck, 1759 vlg. Standaardwerk); Vete de Ghellinck Vaernewyck, L’ordre de la Toison d’Or et l’exposition de Bruges (Bulletin de l’Acad. roy. d’Archéol. de Belgique V, 1907, blz. 183-276; bibliogr. blz. 212 vlg.); H. Kervyn de Lettenhove, La Toison d’Or: notes sur l’institution et l’hist. de l’ordre, 1429-1559 (1907); L. Hommel, L’hist. du noble ordre de la Toison d’Or (1947, met bibliogr.) ; Les chefs d’œuvre d’art ancien à l’Exposition de la Toison d’Or à Bruges en 1907 (1908); J. v.
Schlosser, Der burgundische Paramentenschatz des Ordens vom Goldenen Vliesse (1912). Versch. wapen- en statutenboeken.