Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

GUJARĀTÎ

betekenis & definitie

is de naam van een der Indische talen uit het W. van het schiereiland, die zich ontwikkelde uit het Oudwestelijk Râjasthânī. De letterkunde begint in de 14de eeuw met enkele religieuze werken van Jaïnistische monniken en met een groot aantal „Râsâs”, verhalen met religieuze tendentie, levensbeschrijvingen van heilige mannen enz.

De klassieke literatuur zet in met Narsimha Mehetâ (1415-1481) die de liefdesavonturen van Krsna* met de herderinnen bezong in — naar men zegt — 25 000 strofen, waar erotiek en mystiek op typisch Indische wijze met elkander verbonden zijn. De veroveringen van Gujarât door Alaf Khân worden beschreven in Kahânadde-prabandha van Padmanâbhas (1456). De gouden tijd valt in de 17de eeuw met Akhâ (1615-1675), aanhanger van de Vedanta-wijsgeer Sahkara. De voornaamste vertegenwoordiger is echter Premânand (1636-1734), die het Gujarātî wilde verheffen tot een literaire taal in dezelfde mate als het Hindi en wiens Sudâmacaritra aan de Krsna-cyclus ontleend, nog steeds zeer geliefd is. Onder zijn naam zijn ook elf drama’s overgeleverd. De 18de eeuw, die een vrij onrustig verloop kende, bracht slechts één dichter van formaat voort: Dâyâram (1767-1852), wiens liefdeslyriek een zuiver religieuze inslag vertoont.

Pas in de 19de eeuw komt de roman in proza en het drama tot ontwikkeling met heel vaak sociale en nationalistische tendenties. Zo schreef Dalpatrām (1828-1898), secretaris van de „Gujarât-Vernacular-Society” (de latere Forbes Gujarât Sabha), het eerste moderne drama Lakshmî-nātak, een bewerking van de Ploutos van Aristophanes.H. VAN LOOY

Lit.: H. von Glasenapp, Die Literaturen Indiens (Berlin 1929), p. 236-242, alwaar verdere lit.

< >