(pokhout of Lignum sanctum vitae) is afkomstig van twee Guaiacum-soorten (familie Zygophyttaceeën) en wel van G. officinale L, en G. sanctum L. G. officinale is een altijd groene boom, met tegenoverstaande, twee- tot drieparig gevinde, leerachtige bladeren en okselstandige schijnschermen van 4-8 bloemen.
Het hout, dat een s.g. van 1,55 (luchtdroog van 1,17-1,39) heeft, is zeer zwaar, heeft geelachtig spint en groenachtig bruin kernhout, doordat de vaten met zwartgroene hars gevuld zijn (guajakhars). De vaten staan alleen en min of meer onregelmatig verspreid; het hout is zeer hard, moeilijk splijtbaar, zeer taai en vettig, en zeer duurzaam. Het komt in blokken van 0,60-3 m lang en minstens 7,5 cm dik in de handel. De handel onderscheidt naar het land van herkomst o.a. Cuba-, Haïti-, Jamaica-, Nicaragua- en San Domingo-pokhout en daarnaast nog het zgn. Vera-pokhout, dat echter van een ander lid van deze familie Bulnesia arborea Engl. afkomstig en van minder kwaliteit zou zijn.
Gebruik: voor lagers van machines en vooral voor scheepsschroeven, daar corrosie door het zeewater uitblijft en de duurzaamheid twee- tot driemaal zo hoog is als van staal of brons, terwijl het vetgehalte als natuurlijk smeermiddel dienst doet; voorts voor kegelballen, houten hamers en tandraderen. In het spinthout en de bast komen saponinen voor, waarop de medische toepassing, die thans gering is, zou berusten. De Indianen gebruiken al sinds eeuwen een afkooksel als geneesmiddel. Van hen namen de Spanjaarden het over en brachten het naar Europa, waar men het in de 16de eeuw prees als middel tegen „morbus gallicus” (syphilis). Tegenwoordig gebruikt men het schaars als bloedzuiverend middel. Door destillatie kan men uit het hout 5-6 pct van een aangenaam, naar thee en viooltjes geurende, aetherische olie winnen, die in de parfumerie gebruikt wordt, en volgens sommigen van Bulnesia sarmenti afkomstig is.DR A. KLEINHOONTE
Lit.: Tschirch und Stock, Handbuch der Pharmacognosie, II, p. 1536-1542 (Leipzig 1917); Wiesner, Die Rohstoffe des Pflanzenreiches II, p. 1449 (Leipzig 1928).