Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Indianen

betekenis & definitie

is de naam welke de blanken abusievelijk aan de oorspronkelijke bevolking van Amerika hebben gegeven, in de mening verkerend, dat het bewoners van Indië waren. Om aan deze begripsverwarring te ontkomen, heeft men later de term Amerinds voorgesteld, maar deze heeft geen ingang gevonden.

Von Eickstedt beschouwt de Indianen als nevenvorm van het Mongoolse ras. Ondanks verschillen, die zich binnen de groep van Indianen voordoen, kan men toch een aantal constant lichamelijke erfelijke eigenschappen constateren, die zij gemeenschappelijk bezitten: het haar is blauwzwart en sluik; de beharing van gelaat en lichaam is gering; de huidkleur varieert van lichtbruin tot donkerder tinten; de jukbeenderen steken vrij sterk uit; de ogen zijn donker; prognatie is aanwezig tot zekere graad; de neuswortel en de neusrug zijn hoog; de romp en bovenste ledematen zijn sterk ontwikkeld; de onderste ledematen zijn graciel te noemen. De volgende kenmerken variëren aanzienlijk. De hoofdvorm: van langhoofden tot rondhoofden; het amandelvormige oog, dat veelvuldig voorkomt bij Eskimo’s, vindt men ook wel bij Indianen, maar het ontbreekt bij de meesten; de dikte der lippen varieert van zeer dun tot meer dan gemiddelde dikte; de lengte van ca 155-175 cm.Het is onwaarschijnlijk dat de oorsprong der Indianen in Amerika ligt. In Amerika zijn nooit hoger ontwikkelde primaten gevonden, uit wie de Indianen voortgekomen zouden kunnen zijn. Ook zijn er nooit fossiele mensenresten gevonden, die ouder zijn dan de vondsten in Afrika, Azië en Europa. De pogingen om bepaalde Amerikaanse fossielen te dateren als tertiair (zoals Ameghino probeerde) kunnen niet geslaagd genoemd worden; geen der Amerikaanse mensfossielen heeft een ouderdom van meer dan 25 000 jaar. Op grond bovendien van het feit dat er geen verbindingsbruggen van Amerika met Afrika en Europa bestonden in de tijd dat de mens op aarde voorkomt, concludeert men, dat de Indianen van Aziatische herkomst zijn. Dit wordt te waarschijnlijker daar de meest stabiele lichamelijke eigenschappen van de Indianen, en wel de huid-, haar- en oogkleur, haarvorm, geringe lichaamsbeharing en uitstekende jukbeenderen, de grootste overeenkomst vertonen met die van het Mongoolse ras.

Ook het feit dat de Beringstraat slechts ca 65 km breed is, maakt een Aziatische herkomst waarschijnlijk. Dit binnentrekken in Amerika moet men zich voorstellen als talloze migraties van kleine groepen gedurende een bepaalde tijd, maximaal 25 000 jaar geleden.

Door deze verspreide migraties laat zich ook verklaren, dat de Indianen in rastype enigszins uiteenlopen. Wel behoorden alle immigranten tot hetzelfde rastype, maar in enkele rascomponenten verschilden de groepen van immigranten.

ONTWIKKELING VAN DE CULTUUR IN AMERIKA

De immigranten uit Azië waren, naar de opvatting van Wissler e.a., jagers en verzamelaars. Hun cultuur werd gekenmerkt door de volgende elementen: pijl en boog, harpoen, gevlochten manden, netten, de hond als huisdier, de vuurboor, koken met behulp van hete stenen enz. Uit deze eenvoudige cultuur hebben zich hogere culturen ontwikkeld, culminerend in die van Centraal-Amerika en bepaalde delen van Zuid-Amerika (z Inka). Een van de belangrijkste voorwaarden voor de ontwikkeling van hogere cultuur in Amerika was de landbouw. De verbouw van maïs, het belangrijkste gewas van de Indianen, schijnt in Colombia uitgevonden te zijn. Het enige wilde gewas nl., waaruit de maïs zich kon ontwikkelen, is slechts daar gevonden.

Tegelijk met de verbreiding naar Noord en Zuid van de maïs als landbouwproduct schijnt zich een aantal andere in Centraal-Amerika ontstane cultuurelementen eveneens verbreid te hebben. Men neemt aan, dat omstreeks het begin van onze jaartelling de landbouw als bestaansmiddel zijn intrede deed in Noord-Amerika. De verbouw van maïs heeft zich daar in 15 eeuwen tot een aanzienlijke hoogte ontwikkeld. Dit blijkt o.m. uit de hoge geografische breedte, waar maïsverbouw al in de tijd vóór Columbus mogelijk gemaakt was door selectie en aanpassing. Men neemt aan, dat de Indiaanse cultuur in Amerika in essentie een eigen ontwikkeling heeft doorgemaakt; wel is er herhaaldelijk contact met de Oude Wereld geweest, maar dit was slechts incidenteel, en heeft aan het oorspronkelijk karakter van deze cultuur geen afbreuk kunnen doen. Theorieën, volgens welke de hoge vlucht, die de beschaving nam in Mexico en Peru, te danken zou zijn aan contact met de Oude Wereld — men heeft zelfs wel aan Egyptische invloeden gedacht —moeten dan ook naar het rijk der fabelen worden verwezen (z Amerika, algemeen, ontdekking). De culturele invloed op Noord-Amerika van de Noormannen in de Middeleeuwen (z Amerika, algemeen, ontdekking) moet laag worden aangeslagen.

In de culturen aan de N.W.-kust van Noord-Amerika zijn bepaalde overeenstemmingen aangetoond met de culturen van stammen in N.O.Azië (bijv. van Korjaken en Kamtsjadalen). Deze niet-toevallige overeenkomsten zijn bijv. de verering van de beer, de verklaring van ziekteverschijnselen en mythologische motieven. Deze verschijnselen komen in Amerika alleen voor aan de N.W.-Pacifickust en blijken „Fremdkörper” binnen de gehele Indiaanse cultuur. Deze verschijn-

(tekst ontbreekt) …

gevolgen gehad. In het O. koloniseerden Fransen, Engelsen, Hollanders en Zweden in een tamelijk smalle kuststrook. Door de handel, waarbij de Indianen de zeer begeerde pelzen leveren in ruil voor stalen voorwerpen, geweren, munitie, alkohol enz., steeg het welvaartspeil van een aantal Indiaanse stammen. Wel is waar zijn er veel botsingen geweest tussen Indianen en koloniserende mogendheden, zowel als tussen de koloniserende mogendheden onderling, waarbij de partijen over en weer de steun zochten van bevriende Indianenstammen, maar naar verhouding verloren slechts weinig stammen hun politieke zelfstandigheid.

Groot is de culturele invloed van de Europeanen geweest. Vele nieuwe cultuurelementen deden met de Europeanen hun intrede in de Nieuwe Wereld. Het paard, metalen voorwerpen en geweren werden snel en met graagte in de Indiaanse culturen opgenomen. Om aan de grote vraag naar pelzen te kunnen voldoen, probeerde iedere stam zijn jachtgebied uit te breiden, wat tot steeds heviger conflicten met buurstammen aanleiding gaf (de economische grondslag van veel Indiaanse oorlogen). Een ander gevolg was, dat onder de druk uit het O. stamopschuivingen naar het W. plaats vonden. De nagenoeg onbewoonde prairie kon deze volksverhuizers opvangen.

Hier ontwikkelde zich, door gebruik van het paard, een voor de Indianen nieuw nomadisch jagercultuurtype. De vele, tot die tijd in Amerika onbekende besmettelijke ziekten, die de Europeanen met zich meebrachten, hebben echter een hoge tol geëist. Ook met de aan de Indianen voordien onbekende alkoholica hebben de Europeanen aan de Indianen grote schade berokkend.

DE U.S.A. EN DE INDIANEN

Bij de totstandkoming van de U.S.A. werd bepaald, dat alleen het federaal bestuur het recht kreeg met Indianen te onderhandelen over afstand van grondgebied. (Middelen om aan Indiaans grondgebied te komen waren oorlog en verdrag.) Zulke verdragen werden door de U.S.A. vaak geschonden, zelfs die, waarbij aan Indianen voor eeuwig een bepaald stuk grond was toegewezen (reservaten).

In de oorlogen van 1776-1783 en 1812-1814 namen vele Indiaanse stammen deel aan Engelse zijde. Ze werden hiervoor bestraft met afstand van grondgebied. Talrijke conflicten over het beschikkingsrecht op de grond braken uit door het naar het Westen opschuiven van de „frontier”. Om aan dergelijke conflicten met de Indianen een, naar men toen meende, definitief einde te maken, werden tijdens het presidentschap van Andrew Jackson ca 100 000 Indianen uit het Oosten naar de overkant van de Mississippi verplaatst. Steeds meer Indianen maakten, na de ontdekking van goud in Californië, kennis met de blanken, die over de prairie naar het „beloofde land” trokken. In de Amerikaanse Burgeroorlog kozen veel Indianen partij voor de Zuidelijken.

In 1865 hadden zij hiervoor tol te betalen door opnieuw gebied af te staan. Nadat de westkust van de U.S.A. door blanken bevolkt was, werden in steeds sneller tempo de nog vrije Plains door dezen in bezit genomen. In 1891 verloren de laatste Indianen hun politieke zelfstandigheid. Sedert dien waren alle Indianen ondergebracht in reservaten. De toestanden op de reservaten waren slecht, in de 19de eeuw. Ten eerste werden ze bestuurd door corrupte agenten, aangesteld door het Indian Bureau, onderdeel van het Interior Department.

Ten tweede moesten de Indianen, nu de jacht voor hen onmogelijk was geworden, noodgedwongen overgaan tot de landbouw, welke een geheel nieuwe levensinstelling van hen eiste. De landbouwproductie bleef laag, zodat de U.S.A. hun een overigens karige aanvulling op het rantsoen verschaften. Om de landbouw te bevorderen en ook om de reservaten ten eigen bate nogmaals te verkleinen, heeft men de grond in individueel eigendom aan de Indianen uitgegeven (Land Allotment Act 1887). Ook door kostschoolsysteem voor Indiaanse kinderen ver buiten de reservaten heeft men getracht de Indianen te „amerikaniseren”. Deze pogingen hebben in het algemeen weinig succes gehad.

Roosevelt begon ook ten opzichte van de Indianen een New Deal, waarbij niet meer getracht werd door afbreking van hun culturen de Indianen noodgedwongen te doen accultureren. Integendeel wordt nu een politiek gevoerd die, naast conservering van Indiaanse waarden, meer zelfstandigheid toekent aan dit deel van de bevolking, en op de snelheid van acculturatie geen druk meer uitoefent. Tijdens Wereldoorlog II heeft een groot deel van de Indiaanse Reservaatbevolking vrijwillig in de wapenfabrieken gewerkt, vele anderen dienden in de Pacific in het U.S.A.-leger. Na een snelle aantalsvermindering van de Indianen in de 19de eeuw valt er in de 20ste een bevolkingsaanwas te constateren. Onder „Indianen” verstaat men in de U.S.A. nu alleen nog de reservaatbevolking. Zij, die toestemming krijgen het reservaat te verlaten, worden Amerikaans staatsburger.

D. G. JONGMANS

Lit.: G. Friederici, Der Charakter der Entdeckung und Eroberung Amerikas durch die Europäer, 3 dln (Stuttgart 19251936); Idem, Amerikanistisches Wörterbuch. Univ. Hamburg. Abhandl. aus dem Gebiet der Auslandskunde, Bd 53 (Hamburg 1947),> G. Gerland, Atlas der Völkerkunde (Gotha 1892); kaarten XII en XIII voor de woonplaatsen van de stammen in Amerika; F.

Hodge, Handbook of the American Indians north of Mexico, 2 dln (Washington 1907 en 1910, Buil. 30 of the Bureau of Amer. Ethnology, een encyclopaedisch handboek); G. P. Murdock, Ethnographie bibliography of North America Yale Anthrop. Studies vol. I (New Haven 1941); J.

H. Steward, Handbook of South American Indians, 6 dln, Buil. 143 of the Bureau of Amer. Ethnology (Washington 1946-1950); C. Wissler, The American Indian (New York 1922); Idem, Indians of the United States (New York 1946); Idem, C. L. Skinner en W.

Wood, The Pageant of America. A Pictorial History of the U. S., dl 1. Adventurersinthe Wilderness (New Haven 1925) voor illustraties; Les ter Hargrett, A Bibliography of the Constitutions and Laws of the American Indians (Harvard U. P. 1947). Voorts nog: Albert Keiser,The Indian in American Literature (Oxford U.

Pr. 1933); B. Bissell, The American Indian in English Literature (1925); Herrn. F. C. ten Kate, De Indiaan in de letterk. De Gids 1919, dl III, blz. 63-128; R. Beissel, Der Indianerroman u. s. wichtigster Vertreter, in Karl May-Jahrbuch 1918.

Indiaanse kunst

is de kunst van de Indianen van Noord-Amerika. Verschillende stijlgebieden vallen te onderscheiden. Het belangrijkste is wel het Noord-Westkustgebied (Zuid-Alaska tot in het N.W. van de staat Washington). De cultuur van de trotse, krijgshaftige stammen in dit gebied was in zekere zin berekend op het verkrijgen van het grootst mogelijke dramatische effect. Ook in de kunst treffen we dit aan. In de schilderkunst (waarin in hoofdzaak mythologische dieren worden afgebeeld) heeft zich een geheel eigen stijl ontwikkeld van een combinatie van omtrektekeningen met vloeiende, en toch krachtige, zelfs forse contouren, met een soort doorzichttekeningen, waarin de belangrijkste organen zijn weergegeven.

(tekst ontbreekt….linder opneemt en als ordinaat aangeeft bij het schrijven van het diagram. Het verplaatsingselement bestaat uit een draaibare cylindrische trommel, waarop het diagrampapier wordt bevestigd, die zodanig door de hoofdmachine wordt aangedreven, dat de abscissen in het diagram evenredig zijn met de verplaatsingen, die de zuiger in de stoomcylinder der machine bij elke omwenteling ondergaat.

Voor benzine- en Dieselmotoren zijn andere indicateurs nodig. Het verbrandingsproces is van geheel andere aard dan het proces in de stoommachine en de bewegende delen van de in fig. i afgebeelde indicateur bezitten te grote massa’s om de snelle drukveranderingen te volgen in de motoren, die 1500 tot 5000 omwentelingen per min. maken. In de loop der ontwikkeling van deze motoren, die omstreeks het begin van de eeuw is begonnen en nog snel voortgaat, zijn de puntsgewijze optekenende indicateurs, de optische en de electrische indicateurs in velerlei uitvoeringen ontstaan.

De Farnborough-indicateur wordt in de practijk gebruikt voor het onderzoek van Dieselmotoren. De werking berust op het gedrag van een membraan of van een klein zuigerklepje dat tussen twee zittingen vrij spel heeft van ca 0,1 mm. Aan de ene zijde wordt het blootgesteld aan de druk in de motorcylinder, aan de andere zijde aan een regelbare tegendruk van samengeperste lucht, afkomstig uit een stalen luchtfles. Als de druk in de cylinder groter wordt dan de ingestelde tegendruk, wordt het klepje op een der zittingen gedrukt, ten gevolge waarvan de primaire stroomketen van een inductieklos wordt gesloten. Wordt de druk in de cylinder kleiner dan de ingestelde tegendruk, dan wordt het klepje op de andere zitting gedrukt, waarbij de stroomkring onderbroken wordt. Door deze onderbrekingen ontstaat in de secundaire stroomkring telkens een vonk, die overspringt van de schrijfstift, door een luchtspleet, naar de schrijftrommel en een gaatje brandt in het diagrampapier.

De schrijfstift wordt door een zuiger, die onder dezelfde luchtdruk staat als het klepje en door een geijkte meetveer is belast, evenredig met de tegendruk in de asrichting van de schrijftrommel verschoven, terwijl de trommel zelf door de krukas van de motor wordt aangedreven. Als de tegendruk langzaam wordt verhoogd, tekenen de vonken in het papier een reeks gaatjes af die een drukdiagram vormt over een gedeelte van de krukhoek.

De electrische indicateurs bestaan in hoofdzaak uit drie onderdelen: een drukgevoelig element, met bijbehorende versterker en meetkring, dat de ordinaten in het diagram levert; een element, dat reageert op de krukhoek of zuigerweg of tijd en dat de abscissen in het diagram levert; en het eigenlijke aanwijs- en registreerapparaat. Er zijn verschillende soorten electrische indicateurs, waarvan de kathodestraalindicateur veelvuldig wordt gebruikt.

Bij deze indicateur worden de drukveranderingen in de motorcylinder door het drukgevoelige deel omgezet in overeenkomstige electrische spanningsveranderingen, die, via een versterker, naar een condensator in de electronenstraaloscilloscoop worden geleid.

De omzetting van de druk in electrische spanning geschiedt in de verschillende soorten indicateurs op andere wijzen : bij de Zeiss-Ikon indicateur wordt daarvoor gebruik gemaakt van de piëzo-electrische eigenschap van kwartskristallen; in de Standard Sunbury indicateur wordt het inductiebeginsel van de telefoon toegepast; de Cossor indicateur berust op de eigenschap, dat de electrische weerstand van bepaalde materialen verandert als zij aan druk worden blootgesteld; in het drukelement der Dodds indicateurs beïnvloeden de bewegingen van een onder invloed van de cylinderdruk staand membraan de grootte van de luchtspleet van een condensator in de stroomkring naar de kathodestraalbuis.

Het element, dat in het diagram de verplaatsingen in de richting van de abscis levert, moet dit evenredig met de tijd of evenredig met de krukhoek of zuigerweg doen. Het bestaat uit een op de motoras verstelbare ring, waar contacten op zijn bevestigd, die tijdens het roteren van de as worden verbroken en weer gesloten, ten gevolge waarvan spanningsveranderingen ontstaan op de platen van een tweede condensator in de kathodestraalbuis. De beide condensatoren staan onderling loodrecht op elkaar.

Het derde element wordt gevormd door de electronenstraaloscilloscoop. Als een voldoende grote spanning van 300 tot 3000 Volt tussen de kathode en anode wordt aangelegd, ontstaat een electrische ontlading, waarbij de electronen, die door de opening in de anode gaan, volgens een rechte lijn door de buis voortbewegen, tot zij de bodem van de buis bereiken en daar op een fluorescerende laag een groenachtig of diepblauw lichtstipje geven. Onder invloed van de spanningsveranderingen op de twee onderling loodrecht staande condensatoren wordt de electronenstraal in deze richtingen afgebogen (z Braunse buis). Als de relatie tussen de spanning en de krukhoek juist is ingesteld, schrijft het lichtstipje op de bodem van de buis een zichtbaar diagram, dat fotografisch kan worden opgenomen.

PROF. IR F. WESTENDORP.

Lit.: De Juhasz und Geiger, Der Indikator (Berlin 1938); Arhur W. Judge, The Testing of High Speed Intemal Combustion Engines (London 1944); D. R. Church and D. K. Hart, Balanced-Pressure Engine Indicator. Mechanical Engineering June 1950), pag. 389.

< >