Duitse stad in het Land Mecklenburg (West-Pommeren), nabij de monding der Ryck in de Oostzee (Greifswalder Bodden), telt (1946) 43 590 inw. Greifswald, in de 14de en 15de eeuw een belangrijke zeehaven en handelsstad en lid van de Hanze, bezit uit die tijd de Marienkirche (13de 15de eeuw), de Nikolaïkirche en de Jacobikirche (13de en 14de eeuw).
De stad heeft sinds 1456 een universiteit (ca 1500 2000 studenten). In 1750 werd het universiteitsgebouw afgebroken en door het thans bestaande vervangen. Het bevat het beroemde in 1554 te Stettin geweven Croy-tapijt. Verder werd onder Pruisisch bestuur in 1834 op het universiteitseigendom Eldena een met de academie in verband staande school voor staathuishoudkunde en landbouw geopend.
De industrie (machines, cichorei, azijn en loodsuiker, bierbrouwerij, visrokerij en conservenfabrieken) vormt met handel en scheepvaart de belangrijkste bronnen van bestaan. De haven der stad bevindt zich te Wieck, aan de mond der Ryck. Tegenover Wieck ligt het reeds vermelde Eldena met de bouwvallen van het klooster Hilda.Greifswald ontving in 1250 het stadsrecht van Lübeck. In 1278 was het reeds lid van de Hanze. Door de achteruitgang der Hanze was de stad toen echter reeds in verval. Vreselijk had zij te lijden tijdens de Dertigjarige Oorlog (toen ook het klooster Hilda verwoest werd).
Van 1648-1815 was zij Zweeds, met een intermezzo van Franse bezetting van 1807-1810. Ten slotte werd zij Pruissch.
Lit.: J. G. L. Kosegarten, Gesch. d.
Universität Greifswald (1857); J. Ziegler, Gesch. der Stadt Gr. (1897); Reiche, G. Eine Stadtmonographie auf geografischer Grundlage (1925); Pyl, Gesch. d. Stadt Gr. (187g); Beykuffer, Führer durch G. (6.
Aufl. 1926).
School van Greifswald is een kring van theologen, die leerlingen waren van prof. Hermann Cremer, sinds 1870 hoogleraar te Greifswald. Cremer zette in zijn onderwijs de aanraking op de voorgrond tussen het onderzoek van het N. T. en de dogmatiek.
Van veel invloed was ook zijn voorstelling van het „Rettende Gericht” (d.i. hoe in Jezus oordeel en genade samengaan). Onder zijn volgelingen telt men Lütgert, Schaeder, Bornhäuser, Kropalscheck, ook Rähler, Seeberg. Maar Schaeder’s leer, dat God in het midden van ons theologisch denken staan moet, onderscheidt zich toch van Cremer’s Christusprediking, gelijk Lütgert’s afwering van het Idealisme, dat in het protestantisme vaak met het piëtisme kampte, als onverenigbaar met de reformatorische denkwijze. Na Cremer’s dood is er in de theologische faculteit wel een gewijzigd karakter gekomen, maar met name in N.O.-Duitsland heeft hij onder de predikanten nog vele volgelingen.
Lit.: Beiträge zur Förderung christlicher Theologie, Gütersloh, onder Schlatter en Lütgert; Stöcker, die Deutsch Evang. Kirchenzeitung; Mulert, Die Religion in Geschichte und Gegenwart, II (1928).