Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GOLFSTROOM

betekenis & definitie

noemt men de machtige warme zeestroming, die zijn voornaamste bron vindt in de Golf van Mexico, zijn loop begint in de Straat van Florida, vandaar naar het N.O. eerst de kust der V.S. volgt, doch deze verderop verlaat om de Atlantische Oceaan over te steken. Zijn vervolg wordt in de vakliteratuur vaak Noordatlantische Stroom genoemd, doch het gangbare spraakgebruik vat deze voortzetting, die langs Ierland, Schotland en Noorwegen tot bij Nova Zembla te vervolgen is, ook dikwijls mede onder de naam Golfstroom.

De Golfstroom werd in 1513 in de Straat van Florida ontdekt door Alaminos, loods van een expeditie van Ponce de Leon. De eerste wetenschappelijke kaart van deze machtige zeestroming dateert van ca 1770 en is het werk van Benjamin Franklin, die hem min of meer gestileerd tekende als een rivier tussen rustende watermassa’s.

Werpen we een blik op de kaart der Atlantische zeestromingen, dan merken we op, dat zowel de Noordaequatoriale Stroom als een belangrijk deel van de Zuidaequatoriale Stroom, aangedreven door de passaatwinden, langs de noordkust van Zuid-Amerika en langs Midden-Amerika in de richting van de Golf van Mexico lopen. Door de doorlaten tussen de Antillen heen gaat de stroming die hier Caraïbische stroom heet, naar de straat van Yucatan, waar hij zich waaiervormig in de Golf van Mexico uitspreidt. Door deze bestendige aanvoer van water komt hier a.h.w. een overdruk tot stand, die de Straat van Florida als enige uitlaat vindt. Uit nauwkeurige nivelleringen is gebleken, dat de zeespiegel in de Golf van Mexico inderdaad 19 cm hoger is dan aan de Atlantische kust onmiddellijk aan de andere kant van de punt van Florida.

Dit niveauverschil is voldoende om de geweldige watermassa’s die voortdurend door de straat van Florida stromen, in beweging te houden. In het nauwste gedeelte van deze Straat, waar de breedte 80 km bedraagt, nemen de snelheden door de samendringing der stroomlijnen toe tot 1,7 m/sec in het midden; dit is een gemiddelde over langere tijd. Soms wordt de snelheid in het midden wel 2 tot 2,5 m/sec. In de diepte worden in een doorsnee van ca 70 km breedte en 200 m diepte de watermassa’s met snelheden van meer dan 1 m/sec verplaatst.

Op 600 m diepte heersen op de rechterflank nog snelheden van 40 cm/sec; dit zijn buitengewoon hoge waarden voor zulke diepten. Het totale watertransport wordt op 26 millioen m3 per sec geschat (vergelijk de Amazone met 0,1 millioen m3/sec).

Het stuk van de stroom van de Straat van Florida tot Kaap Hatteras, op 350 N.B., duidt men ook nog wel aan met de naam Florida-stroom. De Golfstroom houdt zich hier vlak bij de kust — in de diepte schuurt hij langs de vastelandshelling —en stroomt met grote snelheid door in de richting die hij na het verlaten van de Straat van Florida heeft. Hij krijgt hier van rechts een versterking door de Antillen-stroom, de aftakking van de Noordaequatoriale Stroom die buiten de Antillen om is gegaan. Deze versterking verhoogt het watertransport tot ca 38 millioen m3/sec.

Rechts ligt thans de Sargasso-zee, sinds de dagen van Columbus bekend om de grote doorzichtigheid van haar blauwe water en om het zgn. „golfkruid” of sargassum, een drijvend wier dat daar op sommige plaatsen in massa’s voorkomt.

Bij Kaap Hatteras begint een tweede stuk van de Golfstroom. Ten N. van deze kaap gaat hij zich, onder invloed van aflandige winden, van de werking van de aarddraaiing (de Corioliskracht) en van koudere kuststromingen, meer en meer van de Amerikaanse kust verwijderen. Zijn gemiddelde snelheid is hier aanvankelijk nog groot: op 36°N.B. is 1,2 m/sec, op 38° N.B. 1,4 m/sec vastgesteld. Aan de rechterkant krijgt hij in deze buurt ook een versterking door het aanzuigen van water uit de Sargasso-zee, waardoor het totale watertransport over de volle breedte nog toeneemt tot 55 millioen m3/sec.

Verderop scheiden zich echter weer watermassa’s af naar het Z., naar een convergentiegebied in de Sargasso-zee. Zodoende is bij de Grote Bank ten Z.O. van Newfoundland het stroomvolume weer iets minder dan 40 millioen m3/sec. De genoemde getallen winnen nog aan betekenis als we bedenken dat het niet zozeer de breedte van de stroom aan het oppervlak als wel zijn diepte is, die de Golfstroom tot zulk een exceptionele verschijning maakt. Reeds op 200 m diepte (nog sterker op 400 m diepte) springt de Golfstroom naar voren als de dominerende stroming van de Atlantische Oceaan, terwijl driftstromen als de aequatoriale stromingen, die aan het oppervlak zo machtig zijn, op deze diepten nog maar zwak te ontwaren zijn.

Hoe diep de Golfstroom reikt, blijkt bijv. uit de temperaturen op 600 m diepte. Terwijl aan de Amerikaanse kant op deze diepte temperaturen van slechts ca 5 gr. G. heersen, lopen ze naar de kant van de Oceaan tot meer dan 15 gr. C. op.

De rechterflank van de Golfstroom wordt hier begeleid door een tong van buitengewoon warm water, van 15 gr. C. tot 17 gr. C., iets zeer ongewoons op deze diepte, zoals wel blijkt uit de temperaturen van 6 gr. C., die op gelijke diepte onder de evenaar heersen.

De oorzaak van de aanwezigheid van dit warme water hier is de snelheid van de Golfstroom, die ten gevolge van de aarddraaiing een verschuiving van het warme water naar rechts en een ophoping naar de diepte toe bewerkstelligt.

Uit zorgvuldige onderzoekingen, die in de laatste jaren — sinds 1945 — door de oceanografen van het Woods Hole Oceanographic Institution aan boord van het schip Atlantis zijn gedaan, is komen vast te staan, dat de snelheden, die in dit deel van de Golfstroom voorkomen, belangrijk hoger zijn dan men veelal heeft aangenomen op grond van scheepsverplaatsingen. Deze grote snelheden, tot 2 à 2,5 m/sec bedragende, zijn beperkt tot een betrekkelijk smalle band, ter breedte van 15 à 25 km, die aan de linkerkant zeer scherp begrensd is. Deze band loopt inderdaad als een „rivier in de oceaan” (Maury), maar als een meanderende rivier — een rivier met slingers — en een welker loop allesbehalve vast ligt: het is gebleken, dat de loop van de stroom zich ergens in twee weken tijds wel 40 km naar het N. of naar het Z. kan verplaatsen. Bovendien komt het vaak voor dat naast de hoofdstroom een randwervel, een ringstroom optreedt, waarin vlak bij de hoofdstroom het water met een flinke snelheid in tegengestelde richting loopt; men heeft tegenstroomsnelheden van meer dan 1,5 m/sec waargenomen.

Kaarten van het gemiddelde stroomverloop geven dan ook slechts een afgevlakt beeld van de werkelijkheid.

Hetzelfde geldt ook ten aanzien van de temperatuurverschillen, vooral die, welke aan de linkerrand van de Golfstroom worden aangetroffen. Men spreekt hier wel van de „cold wall” (koude muur). Een temperatuurverval van 10 gr.G. op 20 km afstands is hier niet ongewoon. Op een flink schip dat de grens passeert kan men het temperatuurverschil soms duidelijk tussen voor- en achtersteven waarnemen.

Ook het onderscheid in kleur is frappant: het Golfstroomwater is diepblauw, de koudere wateren aan de landzijde zijn meer groenachtig en veel minder doorzichtig.

Van ca 56° W.L. af wordt de Golfstroom op zijn linkerflank ontmoet door de zeer koude Labradorstroom, die polaire wateren, dikwijls (vooral in het voorjaar) beladen met ijs, aanvoert. De ontmoeting geschiedt ten Z. van de grote Newfoundland-bank en maakt, dat hier de temperatuurverschillen die op korte afstanden heersen tot in het onwaarschijnlijke toenemen. De ijskoude wateren worden gedeeltelijk, onder de vorming van talrijke wervelstromingen, met het Golfstroom-water mee naar het O. afgevoerd, zich mengend met dit warme water, gedeeltelijk duiken ze aan het scherpe front, dat tussen de twee soorten water ontstaat, onder het Golfstroomwater. Een atmosferisch phaenomeen, dat veroorzaakt wordt door de ontmoeting van het warme zuidelijke en het koude polaire water in deze streek, is de beruchte mist van de Newfoundland-bank.

Het vervolg van de Golfstroom, van Newfoundland tot Noorwegen, wordt vaak aangeduid met de naam Noordatlantische Stroom.

De stroom gaat zich ten O. van de Grote Bank geleidelijk aan verbreden en wordt tegelijk veel langzamer dan hij op het vorige traject was. De snelheid wordt minder dan 1 zeemijl per uur (½ meter per seconde); het gemiddelde wordt ca 5 zeemijlen per etmaal.

Bij het naderen van de kusten van Europa splitst . . zich een deel van de stroom naar het Z. af: de Portugal-stroom.

De noordelijke tak van de Noordatlantische stroom buigt langs Ierland af naar het N. (Ierse stroom wordt hij hier genoemd). Een zijtak, de Irmingerstroom, slaat nog links af, ten Z. van Ijsland langs en naar de zuidpunt van Groenland toe. De hoofdstroom gaat verder naar hetN., langs Schotland en Noorwegen. Hier wordt de stroom Atlantische stroom of ook wel Noorse stroom genoemd.

Een klein deel van de Golfstroomwateren dringt ook — hoofdzakelijk van het N. uit — de Noordzee binnen.

De Atlantische stroom vindt zijn laatste uitlopers in de Barentz-Zee ten W. van Nova Zembla en langs de westkust van Spitsbergen. Deze verste uitlopers van de Golfstroom tekenen zich duidelijk ….(tekst ontbreekt).

< >