Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FLORIDA

betekenis & definitie

(officiële afkorting Fla.) is een van de Zuidatlantische staten van de V.S., en werd zo genoemd door Juan Ponce de Leon, die het ontdekte (27 Mrt 1513), ten dele wegens de rijke en kleurige flora, maar tevens, en vooral, wijl de Spanjaarden landden op de feestdag Pascua de Flores, of Pascua Florida, „het Bloemenfeest”. Als bijnaam zijn in gebruik „Peninsula State” en „Everglade State”, het staatsmotto is „In God We Trust”, de symbolische bloem is de oranjebloesem.

Florida telde in 1940 1 897 000 inw. (van wie 27,1 pct negers) en in 1948 naar schatting 2 320 000; het is verdeeld in 67 counties, grenst in het N. aan Georgia en Alabama, in het O. aan de Atlantische Oceaan, in het Z. aan de Straat van Florida, in het W. aan de Golf van Mexico en aan Alabama. Hiervan beslaat het eigenlijke schiereiland ca 112 000 km2 (d.i. ongeveer evenveel als Italië ten Z. van de Povlakte). De 82ste lengtegraad vormt de lengte-as van het schiereiland, dat voorts ligt tussen ca 24° en 31o N.B. (d.i. dus zuidelijker dan Marokko). De breedte van het schiereiland bedraagt aan de basis ca 250 km, bij Ocala 180 km, bij Tampa weer 220 km, om dan te versmallen tot een 80 km brede uitloper. Uit historische gronden omvat de staat behalve het schiereiland nog „West Florida”, een 350 km lange strook langs de noordkant van de Golf van Mexico. (Oorspronkelijk noemde men hier het gebied tot aan de Mississippi „Florida”, een gebruik, dat al veel misverstand heeft veroorzaakt bij de interpretatie van reizigersberichten enz.). De politieke hoofdstad, Tallahassee (1945: 18 105 inw.) is, als de meeste Amerikaanse staatshoofdsteden, een kunstmatig geschapen, stil administratiestadje.

Het schiereiland is uit dikke kalksedimenten gebouwd; deze zijn vrijwel overal met zandige grond bedekt. Het reliëf is gering; het heuvelland in het N. en het centrum verheft zich slechts tot 15-30 m boven zeeniveau. Dit is omgeven door zeer vlak laagland, ongeveer op zeeniveau; ten Z. van het Okeechobee meer vormt deze lage kustvlakte de gehele zuidelijke punt, die V» van het schiereiland beslaat.

Het kalkgesteente heeft vele karstverschijnselen ten gevolge (dolinen, poljen, onderaards stromende en verdwijnende rivieren) en verklaart ook mede de talrijke meren, waaronder zeer heldere bronmeren (bijv. Silver Springs, bij Ocala). Florida telt vele duizenden meren en meertjes: het grootste is het Okeechobee meer, met een oppervlakte van 1900 km2, bij een diepte van gemiddeld nog geen 3½ m.; kleiner zijn o.a. het Monroe, Georgië, Kissimmee, Crescent, Dexter, Harris en Orange meer.

De moeilijke afvloeiing blijkt ook uit de vele hoogvenen, lage natuurlijke weiden („prairies”) en waterwouden. De voornaamste rivier is de 460 km lange St John; deze wordt omgeven, plaatselijk ook versperd, door rietmoerassen en zijn verval is zó gering dat de getijden tot 280 km stroomopwaarts merkbaar kunnen zijn. Het subtropisch, soms half-tropisch karakter van Florida’s rivieren (waaronder wij nog noemen de Seewanee, Chocktawhatchee, Escambia, Saint Mary en Holmes), die soms met een dicht tapijt van waterhyacinthen zijn bedekt, is voor Noord-Amerika uniek. Zuid-Florida is een van de uitgebreidste veen- en moerasgebieden ter wereld, waarvan grote delen een nog vrijwel onbekende wildernis vormen. De Everglades beslaan nog ca 12 000 km2; al doorsnijden thans een kleine duizend km kanalen dit veengebied, toch is nog slechts een gering percentage er van voor de landbouw gewonnen.

De kusten maken Florida van zee uit moeilijk toegankelijk. Het zijn duinen-, wadden-, lagunen-, mangrove-, haf-, en limankusten. De weinige havens heeft men aanzienlijk moeten verbeteren voor zij bruikbaar waren.

Door zijn zuidelijke ligging heeft Florida in klimatologisch en biologisch opzicht een ander karakter dan de overige Verenigde Staten. Het vormt een brugland naar de tropische Westindische eilandenwereld en dit verklaart veel van zijn geschiedenis. Het ontving eerst laat de aandacht van de Anglo-Amerikanen en is hierdoor in economisch opzicht een van de laatst ontsloten gebieden van de Unie, dat dan ook grotendeels de stempel draagt van de „frontier”, de bevolkingsgrens.

De gemiddelde Januari-temperatuur is in Miami 68 gr. F., in Tamp 61,8 gr., in Key West 69,9 gr. De gemiddelde Juli-temperaturen zijn voor deze plaatsenresp. 81,7 gr., 81,6 gr., 83,2 gr. F. Over het geheel is het klimaat opvallend onafhankelijk van het continentale klimaattype van de overige V.S. Maar hoe gelijkmatig en mild het over het geheel moge zijn, toch is slechts de uiterste zuidpunt steeds vorstvrij. Ver zuidwaarts dóórdringende koude kan grote schade aanrichten, juist doordat dit betrekkelijk zo zelden voorkomt.

Het hoofdkenmerk van Florida’s klimaat zijn de zachte en droge winters, die volgen op warme en vochtige zomers. Het jaargemiddelde van de neerslag is voor het schiereiland 1350 mm, maar 2000 mm en méér is in geen district onbekend.

De bodem bestaat overwegend uit sterk uitgeloogd, onvruchtbaar zand. Dit was een der oorzaken waardoor Florida zo laat kolonisten trok. Eerst het tijdperk van de kunstmest bracht verandering; deze bracht het klimaatsvoordeel tot gelding. Toen was ook de samenpakking van de bevolking in steden in het N.O. van de V.S. voltrokken, was daar een koopkrachtige markt ontstaan voor de vroege tuinbouwproducten die Florida kon leveren. Dit werd toen snel een van de grootste kali-afnemers van Duitsland. Thans doet de natuurlijke vruchtbaarheid van de grond in Florida opvallend weinig ter zake: klimaatsnuances en de verkeersligging bepalen de waarde.

De natuurlijke vegetatie bestond vooral uit open dennenwoud. Dit bedekte oorspronkelijk 75-80 pet van de staat. Op 28° N.B. beginnen grote natuurweiden en palmensavannen het dennenbos te doorbreken, tot de Everglades en cypressen-moerassen het tot verspreide bossen en smalle kustwouden beperken. Dit bos kent weinig onderbegroeiing, al is het palmetto-struikgewas karakteristiek. De natuurlijke, later door de mens gestichte jaarlijkse bosbranden verhinderden steeds het opkomen van loofwoud. De regering gaat het afbranden (dat gewoonlijk de stammen niet aantastte) reeds lang tegen, daar het een verkwistend middel is om de bosweiden te verbeteren. Vermelding verdienen de hammocks, loofwoudkernen in het dennenbos op grond, rijker aan humus en beschut tegen bosbranden.

De dierenwereld van Florida kent als gevaarlijke dieren de beer, de jaguar, de alligator en talrijke giftslangen. De alligator is thans grotendeels uitgeroeid.

Naast het toeristenverkeer in de winter, de phosphaatmijnbouw (sterk gemechaniseerd bedreven), de sponsvisserij die nu vrijwel geheel in Tarpon Springs zetelt en door een kleine Griekse kolonie wordt uitgeoefend, de verwerking van Havana tabak in Key West en Tampa tot sigaren door Cubaanse immigranten (die Tampa tot het sigarencentrum van de V.S. maakten), leeft de bevolking van Florida van landbouw en veeteelt, waarnaast de visserij vermelding verdient (elft, makreel, tonijn). In het N.W., bij Georgia, vindt men nog de verbouw van katoen, tabak en maïs als in het overige Zuiden, maar sinds de komst van de boll weevil is de katoen hier sterk achteruit gegaan. Hierna komt, zuidwaarts, het gebied van ooft en wintergroenten: aardbeien, tomaten, bonen, cellery, vroege aardappelen, meloenen, primeurs die een korte tijd van monopolieaanbod op de stedelijke markt van het N.O. der V.S. bezitten, en waarvan transport en verkoop zéér georganiseerd zijn. Dit bodemgebruik vindt men in een N.-Z. lopende strook die Gainesville, Ocala, Dade City en Tampa (1940: 209 693 inw.) als centra kent. Maar ook langs de kusten vindt men zulke „truck”-bedrijven. De ananas, op de duinenrug van Fort Pierce tot Miami, is sterk achteruitgegaan, maar in het groentegebied heeft de aanplant van de Chinese tung-noot-boom voortreffelijke resultaten gebracht, waardoor de V.S. voorzien worden van een superieure verf- en vernisolie. Het suikerriet groeit in de ontwaterde delen van de Everglades. De citrusplantages (sinaasappelen en grapefruits) leveren een hoger aandeel in Florida’s uitvoer dan welk ander product ook. Het merengebied is hét zuidvruchtendistrict van Florida, met als centra Lakeland en Winter Haven. Doch ook verder noordelijk en langs de westkust staan vele zuidvruchtenbomen.

De veeteelt in het open bos betekent thans minder dan vroeger, al zwerven er nog wel grote kudden van half wilde, minderwaardige runderen door de onbewoonde prairies ten W. van Lake Okeechobee en bij de Kissimmee. Dit slachtvee gaat grotendeels naar Cuba.

De universiteit van Florida is te Gainesville gevestigd (1945-’46: 2985 studenten, 204 academische docenten); er is een universiteit te Miami (1945-’46: 3457 studenten, 238 academische docenten) en te Tampa (1945-’46: 510 studenten, 25 academische docenten) .Tallahassee is de zetel van een vrouwen-„college”.

GESCHIEDENIS.

Nadat Ponce de Leon in 1513 landde, hebben de Spanjaarden met een onderbreking van 20 jaar (1763-1783: Engels) het land bijna 300 jaar bezeten. Zij zijn hier bijna niet buiten hun bolwerk, St Augustine, getreden. Florida had hun weinig te bieden en was slechts een strategisch belangrijk — en daarom steeds energiek door hen verdedigd — bezit. In 1819 bezetten de Amerikanen Florida, in 1821 werd het aan de V.S. afgestaan; deze namen het in 1845 als staat in de Unie op.

De voorhoede van de Amerikanen overschreed de grens, lang vóór de inlijving bij de V.S. Planters gingen er heen met hun negerslaven en na de inlijving werd noordelijk Florida enige tijd een deel van het „katoenkoninkrijk” van het Oude Zuiden. Toch waren er in 1821 nog maar 4000-5000 niet-Indiaanse bewoners op het schiereiland. Slechts op enige „Keys” in het uiterste Zuiden woonden lieden, die van oudsher een winstgevend en goed georganiseerd strandjuttersbedrijf hadden; hierdoor was Key West reeds in 1850 een bloeiende stad van 3000 inwoners. Tot 1890 bleef het de grootste stad.

Hier diende eerst het Indianenprobleem opgelost. De Seminolen waren niet autochthoon. De Engelse Zuidatlantische koloniën hadden hen met geweren uitgerust en tot agressie jegens de Spanjaarden en de door deze beschermde stammen (Timucua, Tequestas, Calusa e.a.) aangezet. Deze stammen werden door de Seminolen vernietigd of geassimileerd. Toen stootte de voorhoede van de Amerikaanse kolonisten op de Seminolen, roofden hun kudden, trachtten hen tot emigratie te bewegen en begonnen in 1835 tegen hen een vernietigingsoorlog, die — van Indiaanse zijde gevoerd door een paar duizend krijgers, gesteund door wat weggelopen negerslaven — eerst in 1858 de tegenstand geheel gebroken had. Thans leven nog slechts een 700 Indianen in geheel Florida; hoofdzakelijk in een reservaat in de Everglades. Vele forten, uit de tijd van de Indianenoorlog, werden het begin van latere steden. Zo groeide uit het oude Fort Dallas het huidige Miami.

De ontdekking van het zeer rijke phosphaatgebied in westelijk Midden-Florida, in 1888, bracht de opkomst van Tampa, Fernandina en Jacksonville als havensteden; in die tijd verschaften ook de Duitse kalizouten nieuwe mogelijkheden voor de arme zandgrond. Dit werd het begin van Florida’s opgang. Er kwamen spoorwegen, men verbeterde de rivieren, Florida werd aan de Unie gesloten. Noordelijk Florida, het gebied van de „hammocks’ ’, ontwikkelde zich verder langs lijnen die weinig verschilden van die van de overige Zuidatlantische staten. De grote verandering kwam in Midden-Florida, terwijl Zuid-Florida eerst in de jongste tijd aan de beurt kwam.

De eigenlijke bevolkingstoeneming van Florida bleef echter langzaam gaan, tot de hoogconjunctuur, de „boom”, na Wereldoorlog I, die in 1925 haar toppunt bereikte. Deze speculatieve hausse hielp het huidige cultuurlandschap van Florida vorm te geven, met zijn stadsplannen, propaganda en snelle bouw, verleende het schiereiland een modern stempel, maar dat in Florida dikwijls plots ophoudt en zonder overgang aan de wildernis grenst. In 1925 alléén reeds stroomden 2,5 millioen mensen naar Florida, verleid door de hausse. Hun kapitaalimport, en de, zij het vaak slechts gedeeltelijk uitgevoerde plannen veranderden het gehele aspect van het land, in het bijzonder langs de oostkust. Autowegen, havenwerken, boulevards, luxe hotels, woonwijken, bruggen, golfbanen ontstonden langs deze „Goudkust”, waarvan Miami (1940: 250 537 inw.) en het daarvóór gelegen Miami Beach de culminatiepunten vormen (daarnevens Palm Beach). Een soortgelijke impuls werd voelbaar langs andere stranden, ook langs de Westkust. Veel ging weer verloren na de omslag van de conjuctuur, maar de bevolking was sterk toegenomen (1900: 528 542; 1920 968 470; 1940: 1 897 414), het gebied was blijvend ontsloten, Florida was in het bewustzijn van de gemiddelde Amerikaan getreden. Daar de hausse zich vrijwel alleen op de steden richtte, maakte dit Florida tot een van de meest geürbaniseerde staten van de Unie, een geheel andere structuur dus dan de overige Zuidelijke staten hebben. Dit is des te vreemder, daar de economische productie van Florida vrijwel geheel agrarisch is, in nog hogere mate dan in de andere Zuidelijke staten.

PROF. DR A. N. J. DEN HOLLANDER

Lit.: Roy Nash, Survey of the Seminole Indians of Florida; Senate Doc. 314 U.S. Congress, 71st Congress, 3rd Sess. (Washington D.C. 1930); Peter Berger, Die Halbinsel FI., in: Amer. Landschaft, herausgeg. von E. von Drygalski (Berlin 1936), hierin bibliogr.; A. H. Verril, Romantic and Historic Florida (New York 1935); W. T. Cash, The story of Florida (4 vol., New York 1938); A Guide to the Southernmost State (Am. Guides Series; Fed. Writers Project 1939); K. A. Bickel, The Mangrove Coast; the Story of the West Coast of Florida (New York 1942); R. W. Patrick, Florida under Five Flags (Gainesville, Fla, 1946); Stetson Kennedy, Palmetto Country (New York 1946); Allen Morris, The Florida handbook 1947/’48 (Tallahassee 1948); H. W. Hannau, Florida: a photographic Journey (New York 1948); C. H. Matschat, Suwannee River: Strange Green Land (New York 1938); B. Cabell and A. J. Hanna, The St Johns: a Parade of Diversities (New York 1947); A. J. Hanna, Lake Okeechobee (Indianapolis 1948); M. S. Douglas, The Everglades, River of Grass (New York 1947).

FLORIDA KEYS,

ook wel Florida Reefs, heet de 220 km lange keten van ca 50 eilanden, welke begint met Soldier Key, 20 km ten Z. van Miami (Florida, V.S.) en zich tamelijk gesloten voortzet tot Key West. Zij vinden hun voortzetting, 30 km verder, in de Marquesas Eilanden, en opnieuw 80 km verder, in de kleine groep van de Dry Tortugas. Deze boog volgt de zuidelijke rand van het Florida Plateau, dat op 20 km afstand met een steile helling de Straat van Florida begrenst en tevens de noordelijke grens van de Golfstroom vormt. De eilandjes zijn zeer verschillend van vorm, grootte en uiterlijk. Vrijwel alle komen maar weinig boven het vloedniveau. De BovenKeys zijn het beroemde gestegen koraalrif, waarop indertijd Louis Agassiz zijn foute ontstaanstheorie van Florida baseerde. Het grootste eiland is hier Key Largo (bijna 50 km lang). De Beneden-Keys bestaan uit oölith, een kalksteen. De Keys zijn droog, de drinkwatervoorziening is op alle een probleem. De in 1910 gebouwde spoorweg naar Key West brengt deze stad dagelijks drinkwater van het 200 km verwijderde vasteland.

Het woord „Key” is een Amerikanisering van het Engelse woord „quay” dat weer ontleend werd aan het Spaanse „cayo”; langs de kusten van vroeger of nog Spaans sprekende landen wordt dit woord zeer algemeen gebruikt voor „eiland”.

Het stadje Key West is gebouwd op Thompson’s Island of Bone Key; dit laatste is een vertaling van het Spaanse „cayo huesco” = benen rif, naar de beenderen, op het eiland gevonden. De sponsvisserij is hier van enige betekenis; voorts is Key West een overtochtplaats (post en reizigers) naar Cuba.