(z ook schiemannen en touwwerk), tijdelijke verbinding van twee einden touwwerk of van een touw met zijn eigen tamp. Van de vele variaties worden hier genoemd:
De platte knoop (in feite een steek en geen knoop) ter verbinding van twee einden van dezelfde dikte. De naast elkaar liggende parten moeten aan dezelfde zijde van de bocht uitkomen. Zo niet, dan ontstaat de ondeugdelijke (maar in het gewone leven veel gebruikte) boerenknoop of oud wijf. De schootsteek om een eind op een oog of twee einden op elkaar te steken (bijv. bij aanslaan van vlaggen); in het laatste geval maakt men eerst van één eind een bocht. Bij het verbinden van twee ongelijke einden, maakt men de bocht van het dikste eind. Een dubbele schootsteek ontstaat, wanneer de tamp nog eenmaal rond de bocht wordt genomen. De hielingsteek om trossen op elkaar te steken; ten einde slippen te voorkomen worden de tampen bijgebindseld. Deze steek heeft niet veel dikte en kan gemakkelijk worden losgemaakt. De paalsteek, c.q. dubbele paalsteek), gelegd in het eind, c.q. bocht, van een meertros, die een oog vormt, dat slipt noch dicht knijpt. Een lopende paalsteek wordt gebruikt als het oog juist moet dichtknijpen. De trompetsteek om een tros tijdelijk in te korten. De halve steek) meest gebruikt in combinatie met andere steken. De rondtorn met 2 halve steken om bijv. een tros op een ring (van een meerboei) te steken. De slipsteek, o.m. in gebruik om opgerolde vlaggen te kunnen voorhijsen, die men dan op een sein met één ruk kan laten uitwaaien. De mastworp en de mastworp met voorslag, gebruikt om een eind aan een mast of zwaar (staand) touwwerk te bevestigen. De timmersteek met muilslag (d.i. met een halve steek als voorslag) om een aangeslagen voorwerp rechtstandig te kunnen hijsen. De werpanker- of visserssteek ter bevestiging van een tros op een werpanker. De nekslag, dubbele nekslag (houdt beter) en de Engelse kink (het stevigst) om een eind touw aan een haak te slaan. De marlspijker steek waarbij de marlspijker wordt gebruikt als handvat om bijv. bindsels en naaiings aan te trekken. De halve knoop en achtknoop, (zijn ten rechte steken) welke in lopend touwwerk worden gezet om uitscheren te voorkomen.
Lit.: T. J. Noordraven, Schiemanswerk; herz. door S. P. de Boer, 5de dr. (Amsterdam 1951).