Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GÖTTINGEN

betekenis & definitie

een Duitse universiteitsstad in het Land Neder-Saksen, in een vruchtbaar dal aan de Leine, aan de voet van de bosrijke Hainberg op 150 m hoogte en aan de spoorlijnen Hannover Kassel en Frankfort Göttingen gelegen, telt (Juli 1950) 81 300 inw. (incl. 21 800 vluchtelingen) van wie 81 pct Evang. en 13 pct R.K. De stad, de kerken en de universiteit hebben in Wereldoorlog II weinig schade geleden.

Drie hallenkerken zijn uit Gothische tijd afkomstig: de Johanniskerk met achthoekige torens, de Jacobikerk met een door Hans Rutenstein uitgevoerde mooie hoge toren (1426-’33) en de Albani-kerk (1423-’67). In de jaren 1369-1444 werken verschillende bouwmeesters mede aan de verbouwing en vergroting van het raadhuis. De Junkernschänke is een rijk versierd vakwerkhuis (1547). Uit de 18de eeuw dateren de oudere gebouwen van de universiteit (met schilderijen-verzameling en prentenkabinet) alsmede een aantal woonhuizen.

Göttingen is vooral bekend door haar universiteit (Georg August Universität), door koning Georg II, keurvorst van Hannover, in 1734 gesticht en in 1737 ingewijd, met een der grootste boekerijen van Duitsland. Door Albrecht von Haller werd er in 1770 een Wetenschappelijk Genootschap gesticht, dat Verhandelingen uitgeeft en Die Göttinger Gelehrten Anzeigen doet verschijnen. Ook behoort tot de universiteit een museum (in 1773 gesticht) en een verzameling van schilderijen en gravures. De Universiteit is vooral bekend door wis- en natuurkundige studiën en telt in verband daarmee talrijke laboratoria en wetenschappelijke instituten.

Gedurende de laatste jaren telde de universiteit, die in 1932 een nieuw gebouw kreeg 3 à 4000 studenten. Verdere hoger onderwijsinrichtingen zijn: de Göttinger Akademie der Wissenschaften (1751), de Pädagogische Hochschule (1946) en de Max Planck-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften (1948).De industrie omvat o.m. de fabricage van laken en wollen stoffen, physische en optische instrumenten, fijne metaalwaren en machinerieën, suiker en bier.

Göttingen, in de aanvang der middeleeuwen een dorp (Gutingi), ontving in de 13de eeuw stedelijke rechten en ontwikkelde zich (als gevolg van een omvangrijke schapenhouderij op de kalkgronden in haar omgeving) tot een aanzienlijk middelpunt voor de lakennijverheid en in de 15de eeuw was zij een belangrijke Hanzestad. Van 1261-1463 was zij de residentie van een naar haar genoemd vorstendom. Sinds de 13de eeuw maakt Göttingen deel uit van het hertogdom Brunswijk (later Hannover) . In 1531 drong er de Hervorming door en in de Dertigjarige Oorlog had de stad veel te lijden. Na een lange belegering werd zij door Tilly ingenomen (1626) en bleef langer dan 5 jaar in het bezit der keizerlijken, totdat zij in Febr. 1632 weder in handen viel der Zweden onder hertog Wilhelm von Weimar.

Hierdoor was haar welvaart vernietigd, doch de stichting van de universiteit maakte haar tot een cultureel middelpunt van Hannover en West-Europa. De universiteit' vormt sedert het begin der 19de eeuw het voornaamste bestaansmiddel van de stad. Van 1801-1803 behoorde zij tot het koninkrijk Westfalen.

Lit.: F. Frensdorff, G. in Vergangenheit; und Gegenwart (1878, 2 dln. 1887); O. Meyer, Kulturgesch. Bilder aus G. (1889); A.

Saathoff, Gesch. d. Stadt G. bis zur Gründung der Univ. (Göttingen 1937); Dehio-Gall, Handb. d. dtschen Kunstdenkmäler nieuwe bewerk., dl I (1935), blz. 179-183; over de Universiteit in: Erman und Horn, Bibliographie der deutschen Universitäten (1904).

< >