noemt men een bond van jeugdige, te Göttingen studerende dichters, die op 12 Sept. 1772 in het dorp Wehnde nabij de academiestad werd gesticht Alle leden, van geestdrift voor Klopstock vervuld, streefden er naar om op letterkundig gebied de Franse manieren te verbannen en elkander in nationaal gevoel, liefde voor de Duitse zeden en haat tegen de tyrannen te sterken. Zij hadden een afkeer van Wieland’s lichtzinnige, onduitse rococopoëzie en hebben er toe meegewerkt, het volkslied weer tot ere te brengen.
Tot deze groep behoorden Boie, Hölty, J. M. Miller, de graven Christian en Friedrich von Stolberg, Voss, Leisewitz enz., terwijl Bürger er ook mede in betrekking stond, zonder eigenlijk lid te wezen. Zij gaf de Göttinger Musenalmanach uii, die tot 1798 verscheen, terwijl de bond reeds in 1775 ophield te bestaan.
Men heeft de Göttinger Dichterbund ook wel Hainbund genoemd, het eerst Voss in zijn biografie van Hölty; deze naam hangt samen met Klopstock’s Ode Der Hügel und der Hain en wil de leden als vereerders der echt-Germaanse poëzie karakteriseren. De oude Germanen vereerden hun goden immers in heilige wouden in tegenstelling tot de antieke wereld, die voor godenverering aan de heuvel of de berg de voorkeur gaf.Lit.: Sauer, Die Dichtungen des Göttinger Dichterbundes (1887 vlgg; 3 dia); H. Grantzow, Gesch. des Göttinger und des Vossischen Musenalmanachs (1909).