d.i. „G. de Welshman”, ook wel bijgenaamd Sylvester („de wildeman”), eigenlijk G. de Barri (kasteel Manorbier bij Pembroke 1146? 1223?), geestelijke en historicus, gesproten uit een Normandisch geslacht, dat, sinds het einde van de 11de eeuw gevestigd in Pembroke (Zuid-Wales), door huwelijken vermaagschapt was aan de inheemse vorsten en een grote rol zou spelen bij de verovering van Ierland. Na grondige studie te Parijs werd hij in 1175 aartsdeken van Brycheiniog en in 1176 door het kapittel van St David’s aangewezen als bisschop, welke keus echter door koning Hendrik II niet werd bekrachtigd wegens de Welshe familiebetrekkingen van de elect.
In 1199 opnieuw verkozen, weerde hij zich geducht, o.a. door drie reizen naar Rome, om de tegenstand van koning en aartsbisschop te breken en de erkenning van St David’s als de van Canterbury onafhankelijke metropolis van Wales te verkrijgen, doch werd ten slotte in 1203 door de paus in het ongelijk gesteld, waarna hij zich onderwierp. Niet het minst door de grenzenloze zelfingenomenheid van de zeer ontwikkelde auteur en een onbeteugelde zucht tot kwaadspreken behoren zijn werken tot de levendigste uit de Latijnse literatuur van zijn tijd.Bibl.: Zijn Opera zijn uitgegeven door J. S. Brewer, J. F . Dimock en G.
F. Warner in de Rolls Series (8 dln, London 18611891). Het belangwekkendst zijn De rebus a se gestis (autobiografie), De jure et statu Menevensis Ecclesiae (de strijd om St David’s), Itinerarium Kambriae en Descriptio Kambriae (bijzonderheden over Wales), Topographia Hibemica en Expugnatio Hibernica (boeiende, doch zeer onbetrouwbare beschrijving van Ierland en van de heldendaden van zijn verwanten), Latijnse jeugdpoëzie.
Lit.: M. Manitius, Gesch. der. lat. Lit. des Mittelalters III (1931).