was in het tijdperk der koningen van Israël en Juda een der belangrijkste vaste steden van westelijk Palestina, aan de grens tussen het gebied van de stam Efraïm en de Filistijnse vlakte (vgl. o.a. I Kon. 9 : 16).
Zoals de opgravingen aangetoond hebben, was de betekenis in de Voor-israëlietische periode (van ca 2500 v. Chr. af) nog groter. De uitgestrekte puinheuvel, gelegen ca drie uur ten O. van Jaffa, heeft de oude naam (in de vorm van Tell Djezer) bewaard. De opgravingen, die hier door R.
A. St Macalister in opdracht van de Palestine Exploration Fund gedurende de jaren 1902-1912 in vijf campagnes verricht werden, hebben ons een kijk gegeven op de geschiedenis van deze plaats gedurende bijkans drieduizend jaren. Wel is waar heeft Macalister het hoogst gelegen gedeelte, met de oude burcht of citadel, niet kunnen opgraven, omdat hier thans een Mohammedaans heiligdom staat. Van zijn vondsten verdienen vermelding de overblijfsels van holbewoners of troglodieten in de oudste bedding (dus nog vóór de intocht der Semieten in Palestina); de gemetselde tunnel uit de tweede bedding van onderen, die met 70 m lengte en 80 treden de toegang opende naar een bron aan de voet van de heuvel (van ca 2000 v.
Chr.); in de derde bedding (ca 1200 v. Chr.) een heilige hoogte (plaats van eredienst) met tal van opgerichte stenen; voorts grafspelonken met ontelbare wapens en sieradiën. In de bovenste bedding (uit de Hellenistische periode) vond men overblijfselen van een kasteel, gebouwd door Simon den Makkabeeër (142-135 v. Chr.).Na de vermoording van deze vorst werd Gezer door de Syriërs verwoest. Een hervatting van de opgravingen door de archaeologen der Hebreeuwse universiteit belooft mooie resultaten.
PROF. DR F. M. TH.
DE LIAGRE BÖHL
Lit.: R. A. St. Macalister, The Excavation of Gezer (3 dln London 1912).