Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GEWIN

betekenis & definitie

geslacht, dat voor zover bekend als oudste der thans bloeiende Nederlandse geslachten kan gelden. Uit de stamvader Hroadperht (Ruprecht), het eerst in 769 vermeld, schenker van grondbezit, dat hij van zijn voorouders uit de Merovingische tijd had geërfd, aan Freising in Beieren, sproten in mansoir reeds in de 9de eeuw graven, nauw verwant aan keizer Arnulf (gest. 899): in de 11de eeuw de graven van Tirol en van Ortenburg-Karinthië en in vrouwelijke lijn de Frankische koningen (1024-1106).

Verschillende takken van dit Beierse dynastengeslacht gingen in de riddermatige adel over en namen de (vermoedelijk van origine Longobardische) doopnaam van hun stichter Gebino (Gebeno) von Weilheim (ca 1040 ca 1096) in de vormen Gebin, Geben, Gewin als geslachtsnaam aan. De tak Gebin von Hagenhill geraakte aan het einde der middeleeuwen in economisch verval. Tot deze tak behoorde Andres Gewyn, die door familierelaties in 1501 aan het Saksische hof in Dresden het ambt van „Thorknecht”, d.i. Haupt-mann van het hertogelijk hof verwierf. Zijn descendent Hans Christopher Gewin, in 1674 luitenant der dragonders in Saksische dienst, werd de stamvader van de Nederlandse tak, waarvan wij hier noemen:

Bernard, Nederlands rechtsgeleerde (Abcoude 5 Mei 1873-Utrecht x5 Aug. 1911), kleinzoon van de volgende, promoveerde in 1898 te Utrecht in de rechtswetenschap, was daarna aldaar advocaat en lid van de Prov. Staten en schreef verschillende werken over strafrecht. In het bijzonder hadden het gevangeniswezen en de reclassering zijn belangstelling; o.a. was hij lid van de Staatscommissie inzake landloperij en mede-oprichter van „Pro Juventute”.

Bibl.: Arbeidsbeurzen (diss. Utrecht 1898); Plaatsing van ontslagen gevangenen (Amsterdam 1899); Beginselen van strafrecht (Leiden 1907, 2de dr. 1913); Het politievraagstuk (Leiden 1908); De doodstraf (Utrecht 1909); Schets van het Ned. strafrecht (Leiden 1910); Strafrecht en de zgn. ,»nieuwe richting” (Utrecht 1910); Dronkenschap en strafrecht (Utrecht 1911).

Bernardus, Nederlands letterkundige (Rotter-dam 21 Mei 1812 Utrecht n Mrt 1873), werd in 1841 predikant te Oosterland, in 1853 te Oud-Loosdrecht, in 1854 te Heemstede, in 1861 te IJselstein en in 1869 te Utrecht. Tot zijn vrienden behoorden Beets, Hasebroek en Kneppelhout. Hij schreef als navolging van Dickens’ Posthumous papers of the Pickwick Club onder het pseudoniem Vlerk Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne vrienden (1841), een geforceerd humoristisch werk, waaraan hij zelf geringe waarde hechtte en dat hij slechts op aandringen van de uitgever voltooide (herdr. 1902).

Lit.: E. E. Gewin, De auteur van Joach.Polsbroekerwoud, in: Den gulden Winckel (1912); G. v. Rijn, Nic.Beets II (1916), 12-41; (over het geslacht): J.

P. J. Gewin, Het geslacht G., in: De Ned. Leeuw Lil (1934); Idem, Stammtafeln eines noch blühenden bayerischen Dynastengeschlechtes aus der Zeit der Karolinger (5s-Gravenhage 1942).

(2: ook behaviorisme, dier-psychologie, geweten en handeling).

De vorming van gewoonten bij de mens kan een passief karakter dragen en men spreekt dan beter van „gewenning”; zo „raakt men aan iets gewend” en „went men zich onwillekeurig aan iets”; ook bij „verwenning” denken wij meestentijds aan een onwillekeurig proces. Evenals bij de gewenning echter wordt ook bij de gewoonte-vorming gebruik gemaakt van zeer primitieve en fundamentele menselijke functies (vaste bewegingsschema’s, vaste verloopsrhythmen, enz.), die door herhaling een subjectief totaal-beeld doen ontstaan dat het karakter draagt van noodzakelijk zo te moeten geschieden. Deze mechanisering ondast hogere lagen der persoon van de noodzaak, telkens opnieuw een eigen aanpassing te zoeken. De gewoonte heeft dus een „economische” betekenis in het leven van de persoon.

Overmechanisatie leidt echter tot een starheid, welke in de weg staat aan een verstandig beheer der gewoonten en een verlies aan vrijheid is er mede het gevolg van. Hiërarchische ordening in het leven van de persoon brengt een dienaarschap der gewoonten met zich mee.

De doorbreking van gewoonten eist, naarmate ze deel uitmaken van structuur-arme psychische eenheden (d.w.z.: naarmate ze deel uitmaken van primitievere lagen of personen), groter inspanning. Het wegvallen van de mogelijkheid, bepaalde gewoonten te presteren, leidt zelfs bij bepaalde mensentypen tot de beleving van een catastrofale vernietiging van het hele levensbeeld.

De geleide doorbreking van ongewenste gewoonten is allereerst afhankelijk van de mogelijkheid, positieve nieuwe belangstellingen en bezigheden aan te bieden, en nieuwe gewoonten bij te brengen. Vervolgens ook van het oproepen bij de betrokken persoon van zelfvertrouwen, moed een „veranderde levenstrant” onder ogen te zien, los te komen van de aangename gevoelens welke tot dusver optraden als de oude gewoonte gevolgd werd, zich deze te ontzeggen. Ten slotte: ontmechanisering door (bijv.) wijzigingen in de dagindeling, het milieu, de bezigheden, de uitvoeringsvorm van een handeling, etc.

Gewoontevorming begint aanstonds bij de geboorte en blijft de gehele opvoeding door belangrijk. Uiteraard neemt het kind geleidelijk-aan een actiever deel in de keuze en vorming der gewoonten (z geweten).

PROF. DR M. J. LANGEVELD

Lit.: Langeveld, Inl. t. d. paedag.-psychologie (Gron. 1950, 4de dr., § 163 vlg.); Idem, Beknopte theor. paedagogiek (1945), noot 72. Lectuur op beide plaatsen genoemd.

< >