Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GEREFORMEERDE KERKEN

betekenis & definitie

(onderhoudende art. 31 K.O.), beschouwen zichzelf als de wettige voortzetting van de Gereformeerde kerken( in Nederland; de tussen haken bij de naam geplaatste toevoeging geschiedt slechts „om postale redenen”. De leerstellige uitspraken van de Geref.

Synode van Sneek-Utrecht (1939-1942) over de ontstane meningsverschillen brachten aanvankelijk enige ontspanning. Tot deze uitspraken behoorde ook een aangaande het genadeverbond, „dat de Here in de belofte des verbonds ongetwijfeld toezegt de God niet alleen van de gelovigen, maar ook van hun zaad te zijn (Gen. 17 : 7); doch in Zijn woord ons niet minder openbaart, dat zij niet allen Israël zijn, die uit Israël zijn (Rom. 9:6); dat daarom — overeenkomstig hetgeen de Synode van Utrecht 1905 (Acta art. 158) uitgesproken heeft — het zaad des verbonds krachtens de belofte Gods te houden is voor wedergeboren en in Christus geheiligd, totdat bij het opwassen uit hun wandel of leer het tegendeel blijkt; al heeft de Synode daaraan ook terecht toegevoegd dat dit geenszins zeggen wil, dat daarom elk kind waarlijk wedergeboren zou zijn”. In 1905 had de vermelde uitspraak gediend om verschillende standpunten in zake het genadeverbond, die altijd onder de Gereformeerden bestaan hebben en hoofdzakelijk neerkomen op de vraag, of men in de systematische uiteenzetting het genade-karakter dan wel het verbonds-karakter van het genadeverbond het sterkst zal accentueren, naar elkaar toe te buigen. In 1942 meenden velen, dat uit een na de uitspraken namens de Synode gegeven Toelichting bleek, dat de Synode van Sneek-Utrecht de diepste bedoelingen van 1905 niet had gehonoreerd, wijl in deze Toelichting de verbondsbelofte als een onvoorwaardelijke heilsbelofte werd verstaan.

Anderen, onder wie prof.dr S.Greijdanus( achtten zich, toen door de Synode uitdrukkelijk het standpunt werd ingenomen, dat de leeruitspraken confessioneel-bindend gezag hadden, geroepen, de uitspraak van 1905 nader te toetsen en brachten met name bezwaar in tegen de daar te vinden opvatting van de uit de doopvragen bekende uitdrukking „in Christus geheiligd”; zij wilden hier vooral blijven denken aan „verbondsheiligheid” en verweten de synode, dat zij partij koos voor de interpretatie als „innerlijke heiliging”. Van verschillende zijden werden dientengevolge op de Synode van Utrecht (1943) bezwaarschriften (gravamina) ingediend tegen 1905, 1942 en de Toelichting. Op grond van een uitvoerig Praeadvies van haar Commissie voor de zaken der leer wees de Synode de bezwaren af en sprak de verwachting uit, dat de bezwaarden in hun prediking en andere ambtelijke arbeid zich zouden houden aan de genomen leerbeslissingen. De bezwaarden evenwel zagen zich door het Praeadvies gesterkt in hun opvatting, dat de synode een eenzijdige, dikwijls als „Kuyperiaans” bestempelde, verbondsleer voorstond en door haar leeruitspraken een aantal theologische stellingen tot belijdenis der kerk verhief.

Een daarna door de synode gegeven verklaring, dat het haar bedoeling niet was geweest de samenbindende kracht die in 1905 gelegen had, te breken, bracht slechts tijdelijke bevrediging. Toen de synode de eis tot zich conformeren bleef stellen, o.a. tegenover de hoogleraar in de dogmatiek aan de Theol. Hogeschool te Kampen, prof.dr K. Schilder, braken de kerkelijke moeilijkheden uit.

In 1946 stelde wel is waar de synode van Zwolle een vervangingsformule op, die een aantal in de kerk gebleven bezwaarden bevredigde. Deze formule sprak o.m. uit: „In dit verbond komt de Here tot ons met de belofte des heils, en op grond daarvan met de eis tot geloof en bekering. Deze beide, belofte en eis, zijn op zulk een wijze aan elkaar verbonden, dat de menselijke verantwoordelijkheid ten volle wordt gehandhaafd en nochtans de Here in Zijn verbond niet afhankelijk is van het doen des mensen”. Bovendien verduidelijkte zij het „houden voor wedergeboren” van 1905 door te zeggen, dat „de kerk, daar het haar niet gegeven is over het verborgene te oordelen, geen onderscheid (moet) maken tussen leden en leden, doch bouwende op Gods belofte en overeenkomstig het spreken der Schrift de kinderen, tenzij zij zich als ongelovigen openbaren, beschouwen en behandelen (moet) als zulken, die delen in de wederbarende genade van de Heilige Geest.” De laatste uitdrukking koos zij om ruimte te laten èn voor de opvatting dat de kinderen te beschouwen zijn als reeds wedergeboren èn voor de opvatting, dat zij zijn te beschouwen als kinderen die wedergeboren zijn of zullen worden.

Inmiddels had zich echter de „Vrijmaking” reeds voltrokken.Deze „Vrijmaking” geschiedde aanvankelijk veelal door indiening van de Acte van Vrijmaking en Wederkeer, door prof. dr K. Schilder onder instemming van prof. dr S. Greijdanus op 11 Aug. 1944 tijdens een vergadering van bezwaarden te ’s-Gravenhage voorgelezen. Met deze Acte verklaarden de ondertekenaars zich vrij te maken van wat aangeduid werd als verbastering der leer en misbruik der tucht door twee Generale Synoden van de Gereformeerde Kerken; de besluiten dezer synoden hield men niet voor vast en bondig overeenkomstig art. 31.

Dit artikel der Dordtse kerkenordening verlangt, dat voor vast en bondig zal worden gehouden, wat na beroep door een zich verongelijkt geachte op een meerdere vergadering door deze met de meeste stemmen goed gevonden is, „tenzij dat het bewezen worde te strijden tegen het Woord Gods, of tegen de artikelen in deze Generale Synode besloten” (d.w.z. de kerkorde). Het „niet voor vast en bondig houden” binnen het kerkverband achtte de synode scheurmaking; vele bezwaarden meenden daardoor juist art. 31 K.O. te onderhouden. Dit had, indien zij ambtsdragers waren, schorsing of afzetting tot gevolg. Toen de geschorste en/of afgezette ambtsdragers hun ambtsbediening bleven uitoefenen, was de kerkelijke scheuring een feit.

De Geref. Kerken (onderh. art. 31) tellen ca 290 gemeenten met 92 500 leden en ca 185 dienstdoende predikanten (1948); zij hebben in Kampen een Theol. Hogeschool met vijf hoogleraren en drie lectoren; enige zendingsarbeid wordt verricht op Oost-Soemba en Savoe, terwijl plannen bestaan voor West-Borneo. Van de Pers noemen wij Handboek van de G.

K. in Ned. onder redactie van prof. dr K. Schilder (Goes); en de weekbladen De Reformatie; Geref. Gezinsblad en De Roeper.

DR R. SCHIPPERS.

< >