Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

Gaspar FAGEL

betekenis & definitie

(’s-Gravenhage 25 Jan. 1634 - 15 Dec. 1688), studeerde te Utrecht, werd advocaat te ’s-Gravenhage, waar Johan de Witt hem vaak raadpleegde, en op diens aanbeveling in 1663 pensionaris van Haarlem; in 1670 griffier der Staten-Generaal en in 1672 als raadpensionaris de opvolger van Johan de Witt. Aanvankelijk staatsgezind en een voorstander van het Eeuwig Edict (waarschijnlijk zelfs door hem opgesteld), veranderde hij onder de indruk van de gebeurtenissen van 1672 van inzicht en ging over tot de Oranjepartij.

Hij verzette zich in 1672 met kracht tegen het gevoelen van velen, die tot elke prijs vrede wilden maken met Frankrijk, en weigerde een daartoe strekkend besluit der Staten-Generaal als griffier te tekenen. Op dezelfde dag, dat Johan de Witt (die hem als opvolger had aanbevolen) vermoord werd, werd hij tot raadpensionaris benoemd. Hij volgde als zodanig geheel de buitenlandse politiek van Willem III, die hij krachtig steunde in zijn strijd tegen Amsterdam en de Franse gezant. Later bevorderde hij de tocht van Willem III naar Engeland; hij was het die met Dijkvelt voor de prins de steun van het machtige Amsterdam wist te verkrijgen; van zijn hand is de beroemde brief aan J. Stewart van 1687 betreffende de geloofszaken in Engeland, en ook het manifest dat de prins bij de overtocht in 1688 uitgaf. De raadpensionaris overleed kort nadat Willem III in Engeland voet aan wal gezet had. Toen deze zijn overlijden vernam, betuigde hij: „Nu heeft de Staat zijn getrouwste dienaar en ik mijn beste vriend verloren”. Het oordeel over zijn karakter is zeer verschillend, vooral ook door zijn partij wisseling in 1672. Dit echter is zeker, dat hij zich niet alleen onderscheidde door moed en standvastigheid, maar ook door grote ijver, nederigheid en betrouwbaarheid.DR A. J. VEENENDAAL

Lit.: N. Ned. Biogr. Woordenb. III (Leiden 1914); A. de Fouw, Onbekende raadpensionarissen (’s-Gravenhage 1946); Macaulay, The history of England, vol. III, chap. 7 and 9 (Leipzig 1849) ; N. Japikse, Prins Willem III, 2 dln (Amsterdam 1930-1933) ; H. J. v. d. Heim,Het archief van den raadpensionaris A. Heinsius, dl I (’s-Gravenhage 1867); F. E. Middlebush, The dispatches of Th. Plott and Th. Chudleigh, 1681-1685. R. G. P., Kl. S. no 22 (’s-Gravenhage 1926); N. Japikse, Correspondentie van Willem III en van H. W. Bentinck, R. G. P., Kl. S. nos 23, 24, 26, 27, 28 (’s-Gravenhage 1927-1937); P. Geyl, De wording van het Eeuwig Edict van 1667 (in: Ned. Historiebladen, II, 1939).

< >