Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

RAADPENSIONARIS

betekenis & definitie

was de naam van een aanzienlijk ambtenaar van de Staten van Holland en West-Friesland in de dagen van de Republiek. Aanvankelijk droeg hij de titel van advocaat van den lande of landsadvocaat en was hij secretaris van de Staten, die hij tevens diende als raadsman, vooral in juridische aangelegenheden, en die hij vertegenwoordigde bij onderhandelingen met de landsheer en de regeringscolleges.

Reeds in het laatst van de 15de eeuw bestond het landsadvocaatschap als zelfstandige betrekking. Na de opstand tegen Spanje is de betekenis er van belangrijk toegenomen, vooral sinds het bekleed werd door Oldenbarnevelt. Er was toen een afzonderlijke secretaris van de Staten en de landsadvocaat was voorzitter van de Statenvergadering. Hij droeg nu de titel van raadpensionaris, d.i. bezoldigd raadsman. Hoewel telkens een nieuwe instructie werd gegeven bij elke benoeming door de Staten van het gewest, bleef de werkzaamheid van de raadpensionaris in hoofdzaak gelijk aan die van de landsadvocaat. De raadpensionaris had toegang tot de aanzienlijke vergaderingen van het land, o.a. van de Staten-Generaal en de Gecommitteerde Raden.

Verder hield hij briefwisseling met de gezanten der Republiek aan vreemde hoven en onderhandelde met de gezanten van vreemde mogendheden. Vooral deze functie werd steeds belangrijker, zodat de Raadpensionaris van Holland kon gelden als minister van Buitenlandse Zaken der Republiek. Ook in de provincie Zeeland kwam een raadpensionaris voor.Tot advocaat van den lande of raadpensionaris werden benoemd: ca 1500, Albrecht van Loo; 16 Mei 1525, Aert van der Goes; 30 Jan. 1544, Adriaan van der Goes; 19 Nov. 1560, Jacob van der Eynde; 1568-1572, vacature; Juli 1572, Paulus Buys; 6 Mrt 1586, Johan van Oldenbamevelt; Mei 1619, Andries de Witt; 22 Jan. 1621, Anthonie Duyck; Sept. 1629, Jacob Cats (ad interim); 9 Apr. 1631, Adriaan Pauw; 4 Juni 1636, Jacob Cats; 27 Sept. 1651, Adriaan Pauw; 23 Juli 1653, Johan de Witt; 20 Aug. 1672, Caspar Fagel; 23 Dec. 1688, Michel ten Hove (ad interim); 24 Mrt 1689, Antonie Heinsius (ad interim); 27 Mei 1689, Antonie Heinsius; 12 Sept. 1720, Jan van Hoornbeeck; 17 Juli 1727, Simon van Slingelandt; 4 Apr. 1737, Antonius van der Heim; 23 Sept. 1746, Jacob Gilles; 12 Juni 1749, Pieter Stein (ad interim); 18 Juni 1749, Pieter Stein; 1 Dec. 1772, Pieter van Bleiswijk; 9 Nov. 1787, Laurens Pieter van de Spiegel (tot Jan. 1795).

De titel werd in 1805 voor korte tijd gedragen door Rutger Jan Schimmelpenninck*, doch zijn macht was een geheel andere dan die van de vroegere ambtenaren. Hij was belast met de uitvoerende macht in de Bataafse Republiek, zoals dat in de grondwet van 1805 was geregeld; tevens stelde hij de wetten voor, was het hoofd van leger en vloot, kortom hij had de macht van de Eerste Consul in Frankrijk na 1799. Nederland was toen feitelijk een monarchie geworden.

Lit.: R. Fruin en H. T. Colenbrander, Gesch. der staatsinstellingen in Nederl. (2de dr., 1922); W. Antheunissen, De R. (in: Hist. Opst. I, Zutphen 1927); A. de Fouw, Onbekende raadpensionarissen (1946).

< >