Nederlands staatsman (Dordrecht 24 Sept. 1625 -’s-Gravenhage 20 Aug. 1672), jongste zoon van de voorgaande, studeerde te Leiden in de rechten en oefende zich tevens in de Cartesiaanse wiskunde. Na het voleindigen van zijn studie volbracht hij met zijn broeder een reis door Frankrijk en Engeland en promoveerde met Cornelis te Angers in de rechten (1645).
In 1647 vestigde hij zich als advocaat te ’s-Gravenhage. Hij werd in 1650 pensionaris van zijn geboortestad. Als pensionaris van Dordrecht verving hij enige malen Adriaan Pauw, die hij 23 Juli 1653 als raadpensionaris opvolgde, hoewel slechts 28 jaar oud en ondanks de geweldige moeilijkheden, waarin de regering gedurende de Eerste Engelse Oorlog verkeerde. Hij kreeg dit ambt ook, omdat hij getoond had een der bezadigde, maar meest overtuigde aanhangers te zijn van de Staatsgezinde partij.Hij is haar beginselen zijn gehele leven trouw gebleven: de overtuiging, dat niet aan één persoon, maar aan de gezamenlijke aristocratie de macht in de Staat behoorde te worden opgedragen, opdat de vrijheid der Statenvergadering ongerept gehandhaafd werd; de macht der Staten-Generaal diende dan ook niet te groot te zijn, elke provincie moest zelfstandig blijven.
Volgens hem konden de handel en scheepvaart het best bevorderd worden indien de kooplui aan het Bestuur waren. Een grote vrijheid van godsdienst paste in zijn humanistische levensbeschouwing en kon tevens paal en perk stellen aan het streven der Hervormde predikanten om politieke invloed uit te oefenen; de Kerk behoorde ondergeschikt aan het staatsbestuur te zijn. Vrijheid van handel en industrie dienden eveneens onbeperkt gegeven te worden (De Witt was tegen de gildendwang). Maar de gewone burger mocht zich niet met de politiek bemoeien, van volksinvloed was De Witt afkerig en hij schroomde niet streng toezicht op politieke uitingen te houden. Naar buiten streefde hij naar handhaving van de vrede, met behoud van de Nederlandse macht op zee. Vandaar, dat hij de vloot uitstekend verzorgd heeft, maar voor het leger, dat vanzelfsprekend onder een Oranje zou staan, niet veel voelde.
Naar deze „maximen” heeft De Witt bijna 20 jaar in onze grootste bloeitijd het land met buitengewoon talent, zeldzame onbaatzuchtigheid en ongelofelijke werkkracht geregeerd.
Bespeurende, dat Cromwell niet afkerig was van de vrede, wist hij de Staten van Holland te bewegen de door deze verlangde uitsluiting der Oranje’s, waarover onderhandelingen in het geheim gevoerd werden, te aanvaarden: 4 Mei 1654 kwam de Acte van Seclusie tot stand, die, toen zij bekend werd, een storm van verontwaardiging deed ontstaan, waarop De Witt met een Deductie antwoordde, die opnieuw getuigde van zijn geringe sympathie, maar ook grote eerbied voor de Oranje’s. Na de vrede wijdde De Witt allereerst zijn kracht aan versterking en verbetering van de vloot.
In de Noordse oorlog wilde hij, met het oog op de mogelijk vijandige houding van Engeland en Frankrijk, neutraal blijven, maar toen Amsterdam de Staten overhaalde wel mee te doen, leidde De Witt ook deze politiek met talent en succes, terwijl hij door het Haags Concert de afzijdigheid van Engeland en Frankrijk bereikte. Hij was toen de onbetwiste leider van de binnen- en buitenlandse politiek, bemiddelde in allerlei conflicten (o.a. in Overijsel) en versterkte het aanzien der Republiek in Europa. Hierin werd hij krachtig gesteund door de Amsterdamse regering, waar Van Beuningen en De Graeff van Zuidpolsbroek zijn vrienden waren terwijl hij door zijn huwelijk met Wendela Bicker (1655) met deze machtige familie was gelieerd.
De troonsbestijging van Karel II gaf nieuwe moeilijkheden en De Witt had grote moeite zijn politiek van vriendschap met de twee grote mogendheden te blijven handhaven. Maar hij slaagde voorlopig: in 1662 bewerkte hij een verdrag met Engeland en een verbond met Frankrijk, waarbij aan een verdeling der Zuid. Nederlanden werd gedacht. Intussen werd het steeds moeilijker de Oranjepartij op de achtergrond te houden, en alle diplomatieke talenten van De Witt waren nodig om, gebruik makend van de onenigheid in de Oranjepartij, de leiding te behouden en de Engelsgezindheid der Oranje’s onschadelijk te maken.
De Tweede Engelse Oorlog was een nieuw hoogtepunt in zijn regering- de vloot wist zich schitterend te handhaven en de Nederlandse heerschappij op zee te bevestigen.
Al zijn bekwaamheid en doortastendheid waren echter nodig om te verhinderen, dat Frankrijk van de oorlog gebruik maakte om zijn slag te slaan (z Devolutie-oorlog) of dat Engeland van dit laatste profiteerde om een gunstiger vrede te verkrijgen.
Door de tocht naar Chattam wist De Witt de vrede te Breda te bespoedigen, om zijn aandacht aan de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk te kunnen geven.
Intussen was de prins zoveel ouder geworden, dat hij niet langer kon worden genegeerd. De Witt wist te bewerken dat zijn opvoeding onder leiding van de Staten en hem zelf kwam (de prins „kind van Staat”) en, deels toegevend aan de Oranjegezinden (z Fagel, Gaspar) bereikte hij, dat bij het Eeuwig Edict de politieke en militaire waardigheden, vroeger aan de Oranje’s gegeven, werden gescheiden en zo de macht van de Prins voor de toekomst werd beperkt. Daarna werden met succes onderhandelingen gevoerd om de andere gewesten tot erkenning van het Eeuwig Edict te brengen en ook om te verhinderen, dat de prins door zitting te nemen in de Raad van State te grote macht zou krijgen (1668).
In deze tijd echter werd zijn positie in de Republiek enigszins verzwakt. De Oranjepartij werd invloedrijker en Amsterdam steunde De Witt niet meer zo, na de dood van De Graeff.
Velen begonnen te twijfelen of men niet een meer vijandige houding tegen Frankrijk moest aannemen en de ontevredenheid over de onbeperkte heerschappij en de rijkdom der regenten werd groter. Met William Temple was De Witt het eens, dat men met het Protestantse Engeland tegen Frankrijk moest samengaan, zoals geschiedde bij de Triple Alliantie en de daarop gevolgde vrede van Aken (1668). Hij heeft echter niet voldoende beseft, dat sindsdien Lodewijk XIV zich fel tegen de Republiek zou keren en daarin met Karel II zou samenwerken, waardoor De Witt niet ernstig genoeg het land op een oorlog met deze beide voorbereidde. Daarbij bleef hij fel anti-Oranje en gaf slechts schoorvoetend toe in het besluit om de prins tot kapitein-generaal te benoemen (voorjaar 1672).
Toen het hem bleek, dat de oorlog onvermijdelijk was, deed hij echter al zijn best het leger nog te versterken en in de bange dagen na het begin der vijandelijkheden heeft hij met ongelofelijke energie en vertrouwen in de kracht van het land de regenten tot een krachtig optreden gemaand; hij was er dan ook tegen vredesonderhandelingen met de bezetter te voeren. Maar hij werd reeds op 21 Juni 1672 door een aanslag, op de Kneuterdijk op hem gepleegd, verhinderd zijn werk te doen. De volksbeweging tot verheffing van de Prins kon hij daardoor des te minder tegengaan: na zijn genezing trok hij er de consequentie uit, dat zijn tijd voorbij was: 4 Aug. vroeg hij ontslag als raadpensionaris en benoeming in de Hoge Raad. Beide werden hem gegeven, maar de volkswoede verlangde meer en op 20 Aug. werd hij afschuwelijk om het leven gebracht (z Witt, Cornelis de).
De Witt verrichtte verdienstelijk werk op het gebied der wiskunde. Ondanks de vele kuiperijen uit ambtsbejag om hem heen en ondanks het feit, dat hij gaarne zijn vrienden en familieleden hielp, ook om de invloed der Staatsgezinden te vergroten, was hij zelf volkomen onomkoopbaar en eerlijk.
DR H. A. ENNO VAN GELDER
Bibl.: Waerdye van lijfrenten naer proportie van losrenten (’s-Gravenhage 1671); Brieven van en aan J. de W. (6 dln, 17231725), aangevuld door Fruin (Werken Hist. Gen., 4 dln, 19081913) en door Japikse (Werken Hist. Gen., 2 dln, 1919-1922); De Mémoires de Jean de W. (1709) zijn een Franse bewerking van de Aanwijsing der heilsame politieke gronden en maximen van de Republieke van Holland van De la Court( 1669), waarvan De W. waarschijnlijk 2 hoofdstukken heeft geschreven.
Lit.: Geddes, Hist. of the administration of John de W. (tot 1654; 1879); Lefèvre Pontalis, Jean de W., Grand Pensionnaire de Hollande (2 dln,Paris 1885); Van Wickevoort Crommelin, Johan de Witt en zijn tijd (1913); N. Japikse, Johan de Witt, 2 dln (Ned. Hist. Bibl. Amsterdam 1915); J. C.
Naber, De Staatkunde van Joh. de Witt (1882); P. Geyl, Oranje en Stuart (1939); Joh. K. Oudendijk, J. de W. en de zeemacht (1944); P. Geyl, De Witten-oorlog, een pennestrijd in 1757 (Amsterdam 1953, Meded. der Kon. Ned.
Akad. v. Wet., afd. Letterkunde, N.R. XVI, 10).