Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KELTEN

betekenis & definitie

(Gr.: Keltoi, Lat.: Celtae, sedert 3de eeuw ook Gr.: Galatai en Lat.: Gallï) is een inheemse naam, waaronder de klassieke schrijvers een „barbaars” volk of groep volken verstonden, met wie zij sedert de 4de eeuw v. Chr. in nauwere aanraking kwamen.

Een jongere aanduiding der Germanen voor hun Keltische buren in het algemeen, later overgedragen op geromaniseerde Kelten en Romanen (Welshmen, Walen, Walachen, Welschen = Italianen of Fransen), is Walah, waarschijnlijk ontstaan uit de naam van een grensvolk, de Volcae. Hun stamland is het gebied tussen Rijn, Boven-Donau, Main en Elbe, waar namen van rivieren (Laber, Tauber, ook de Rijn) en gebergten (het Hercynische Woud) een Keltisch karakter dragen. Zij bevolkten reeds in de bronstijd het O. van Frankrijk, waarvan de verovering in de 5de eeuw grotendeels voltooid was, en vervolgens het Iberische Schiereiland. Ca 400 v. Chr. (volgens een overlevering bij Livius, V, 31, reeds ca 600) viel de grote trek naar Boven-Italië die leidde tot de inneming van Rome in 390. Langs de Donau bereikten zij reeds vroeg Norica (Opper-Oostenrijk) en Pannonië (Hongarije), vanwaar zij in de 4de eeuw stuitten op de Illyriërs en in contact kwamen met de Macedoniërs. Hun scharen drongen toen door in het Balkanschiereiland en plunderden in 279 Delphi; andere afdelingen stichtten rijken in het huidige Servië en in Thracië, en in 278 staken zij als huurlingen over naar Klein-Azië, waar zij ten slotte ca 235 het rijk der Galaten grondvestten. Over tijdstip, uitgangspunt en route van hun eerste tochten naar de Britse Eilanden bestaat groot verschil van inzicht. Het is waarschijnlijk dat de Britten in de 4de~3de eeuw, en de Belgen in de 3de-2de eeuw Albion bevolkten, maar sommige archaeologen en ook linguïsten geloven aan een veel vroegere invasie van beide eilanden door Keltische volken (z hierna: Keltische archaeologie).Het is twijfelachtig, of de Kelten ten tijde van hun grootste ontplooiing, toen zij reeds enige eeuwen Ligurische en Iberische bevolkingen overheersten, in anthropologisch opzicht nog een eenheid vormden. Het als,,alpien” aangeduide rondschedelige, donkere, gedrongen ras heeft niets gemeen met de, overigens conventionele voorstelling van de Kelt in de antieke kunst en literatuur en is thans zeer zwak vertegenwoordigd in de Keltisch-sprekende gebieden der Britse Eilanden, in tegenstelling tot het noordelijke en het mediterrane type. Een mogelijke politieke eenheid moet bij hun snelle expansie wel zijn verbroken, al gewaagt Livius nog van een groot Keltisch imperium onder hegemonie der Biturigen ten tijde van Ambigatus (600 v. Chr.?). Wel opmerkelijk is de culturele eenheid der verspreide Kelten in het La Tène-tijdperk (500 v. Chr. — begin onzer jaartelling), en de toponymie van heel hun uitgestrekt gebied, beschouwd in verband met de andere resten van het Oudkeltisch en vooral met de Nieuwkeltische talen, laat geen twijfel aan hun taalkundige eenheid (z hierna: Keltische talen).

Reeds in de eeuw der grootste uitbreiding begon het Keltische gebied weer in te krimpen door het opdringen van de Romeinen uit het Z., Puniërs uit het Z.W., vervolgens van de Germanen uit het N.O. en Daciërs uit het O. Tussen 283 en 191 brachten de Romeinen de Gallische volken van Boven-Italië (Senonen, Cenomanen, Insubren en Bojers) ten onder; en na hun overwinning op de Arvernen in 121 stichtten zij hun eerste kolonies in het Rhônedal. Het Iberische Schiereiland werd door de Carthagers (238-219), vervolgens door de Romeinen (201-133) veroverd. Het Thracische rijk bezweek in 193; in 196 onderwierpen de Romeinen ook de Galaten, wie zij echter tot 25 een zekere onafhankelijkheid lieten; in 129 Illyrië. Na de Kimbrische-Teutoonse volksverhuizingen (113-101) was de Rijn de grens tussen Galliërs en Germanen geworden, waarover ca 65 de Sueven onder Ariovistus trokken. Caesar wierp hen terug, doch veroverde het gehele Transalpijnse Gallië (58-50). In het O. drongen de Daciërs onder Burebistas ca 81 de Bojers terug, die vervolgens ook voor de Marcomannen onder Marbodus uit Bohemen weken. Tussen ig eng bereikten de Romeinen door de verovering van Norica, Rhaetië en Vindelicië de Donaugrens. Aldus waren er bij het begin van onze jaartelling op het vasteland geen onafhankelijke Kelten meer. Ook in Brittannië werden zij, behalve in het uiterste N., door Agricola definitief onderworpen (78-85 n. Chr.) en alleen in Ierland zijn zij nooit onder de macht van het keizerlijke Rome gekomen. Daarentegen zijn de Kelten in Gallië blijvend, in Brittannië oppervlakkig geromaniseerd. Na het einde der Romeinse heerschappij (410) herwonnen de Britten hun onafhankelijkheid, die zij echter sedert het midden der eeuw tegen Germaanse invallers hadden te verdedigen. Het laatste bedrijf van deze strijd was de onderwerping van Gwynedd (Noord-Wales) in 1292. Wel hebben de Ierse Dál Riada en de Britse Cornoviërs en Dumnoniërs nieuwe taalgebieden gekoloniseerd in N.W.-Schotland en in Armorica (Bretagne), doch daar ontstonden geen onvermengd Keltische staten, daar de heersers zich meester maakten van de Germaanse resp. Romaanse randgebieden (Laaglanden en Haute-Bretagne) en daar hun residenties vestigden. De nauwe politieke betrekkingen met de machtiger nabuurstaten (inlijving van Bretagne bij Frankrijk in 1491; personele unie tussen Schotland en Engeland in 1603) accentueerden deze ontwikkeling. Ierland, sedert 1171 in naam onderworpen aan de Engelse koningen, bleef plaatselijk onafhankelijk tot ca 1600 en is sinds 1921 weer practisch zelfstandig en officieel tweetalig, doch mag slechts in ideële zin als een Keltische staat beschouwd worden, daar de home-rulers merendeels AngloIeren waren, die eerst zeer laat het belang van het behoud der Keltische landstaal inzagen. Daarentegen hebben de zwakke nationalistische partijen, die in Bretagne en Wales voor autonomie of afscheiding ijverden, van de aanvang af Keltische of zelfs pan-Keltische politiek gepropageerd.

DR TH. M. CHOTZEN +

Lit.: A. Holder, Altceltischer Sprachschatz, I, art. Celtae (Leipzig 1896, bevat alle klassieke teksten) ; H. Ar bois de Jubainville, Les premiers habitants de l’Europe (2 dln, 2de dr., Paris 1889-1892) ; H. Zimmer in: Die Kultur der Gegenwart, I, xi, i (Berlin, Leipzig 1909) ; G. Dottin, Manuel pour servir à l’étude de l’antiquité celtique (2de dr., Paris 1915); E. C. Quiggen, artikel „Celt” in Enc. Brit. (111910) ; H. Hubert, Les Celtes et l’expansion celtique jusqu’à l’époque de La Tène en: Les Celtes depuis l’époque de La Tène et la civilisation celtique (2 dln, Paris 1932; een geniale synthese, met veel nieuwe en soms betwistbare inzichten, ongelukkig posthuum en met onvoldoende zorg uitgegeven) ; Th. F. O’Rahilly, Early Irish Hist. and Mythology (Dublin 1946; spec. voor de tochten der Kelten naar de Britse eilanden); Gonzague de Reynold, Le monde barbare: I Les Celtes (Paris 1949; onderdeel van een groot werk dat „Formation de l’Europe” behandelt. De visie is zeer persoonlijk, doch het materiaal — althans wat de Kelten betreft — is uit de tweede hand).