naam van vele koningen van DENEMARKEN en NOORWEGEN (z OIdenburgers).
Frederik 1(7 Oct. 1471 - Gottorp 10 Apr. 1533), werd in 1523 op straffe voorwaarden door de Rijksraad tot koning gekozen na de vlucht van zijn broerszoon Christiaan II. Toen de uitgeweken vorst in 1531 terugkeerde naar Noorwegen, verbrak hij de hem gedane toezegging van vrijgeleide naar Denemarken en zette hem gevangen. Een reformatie van de kerk durfde hij niet aan. Steun van de Katholieke meerderheid van de Rijksraad tegen Christiaan II kon hij niet missen; in 1530 werd de Lutheranen evenwel vrije prediking toegestaan.
Frederik II (Haderslev 1 Juli 1534 - Antvorskov 4 Apr. 1588). De belangrijkste gebeurtenissen onder zijn regering (1559-1588) waren een succesvolle veldtocht in 1559 tegen de Dithmarschen in Holstein, op wie de koning de in 1500 door zijn oudoom Hans geleden nederlaag wreekte, en een op de duur minder gelukkige oorlog met Zweden, de zgn. Driekronenoorlog (1563-1570, z Noordse oorlogen). Hij liet bij Helsingör het uit Shakespeare’s Hamlet bekende slot Kronborg bouwen ter bescherming van de Sonttol.
Frederik III (Haderslev 18 Mrt 1609-Kopenhagen 9 Febr. 1670) kwam eerst na de dood van zijn oudere broeder in 1647 in aanmerking voor de troonopvolging. Voordien fungeerde hij als bisschop in Noordduitse geseculariseerde stichten. De Rijksraad aarzelde hem tot koning te kiezen, omdat men bevreesd was, dat de nieuwe vorst zijn macht zou gebruiken om de bij de vrede van 1648 aan Zweden ten deel gevallen bisdommen voor zich en zijn huis te veroveren, en het was dan ook op zeer straffe voorwaarden, dat hem ten slotte in 1648 het koningschap werd aangeboden. De Rijksraad wenste geen oorlog met Zweden en allerminst een nieuw conflict met de Republiek over de Sonttol.
Nadien bewerkte het imperialisme van Zweden een toenadering tussen koning en Rijksraad en tussen Denemarken en de Republiek. Door in 1657 de vijandelijkheden te openen tegen de in een oorlog met Polen gewikkelde Karel X, wenste Frederik III niet zozeer zijn gebied uit te breiden dan wel zijn rijk te beschermen tegen een Zweedse aanval. Die kwam dan ook in de winter van 1657 op 1658, toen Karel X met zijn troepen over de Belten trok en op Seeland landde. Denemarken werd gedwongen tot de zéér nadelige vrede van Roskilde (z Noordse oorlogen), maar een hernieuwde aanval in hetzelfde jaar bracht koning en volk redding.
Buitengewoon dapper weerde zich tijdens het beleg de Kopenhaagse burgerij, aangevuurd door de koning („ik wil sterven in mijn nest”). De Republiek, Brandenburg en de keizer verleenden steun, toch behield Zweden bij de vrede van Kopenhagen (1660) de vier kustlandschappen, maar ’s konings populariteit was in de jaren van benardheid dermate gestegen, dat burgerij en geestelijkheid uit afkeer tegen de zelfzuchtige adel hem op de Rijksdag te Kopenhagen in 1660 de erfelijke absolute macht opdroegen, dusdoende voor het versterkte vorstelijk gezag de mogelijkheid schiepen om met nieuwe kracht te gelegener tijd een revancheoorlog te wagen tegen de aartsvijand. De stad Kopenhagen verkreeg als beloning voor haar dappere houding tijdens het beleg belangrijke voorrechten. Bekend is ’s konings conflict met zijn stiefzwager Ulfeldt: Ulfeldt werd, niet zonder grond, beschuldigd van landverraad, ter dood veroordeeld, en in effigie terechtgesteld, zijn echtgenote Leonore Christine, Christiaan IV’s natuurlijke dochter, werd als medeplichtige voor jaren op Christiansborg opgesloten en schreef daar haar vermaarde memoires.
Frederik IV (Kopenhagen 11 Oct. 1671-12 Oct. 1730), na Christiaan VIII de meest begaafde vorst uit het Oldenburgse koningsgeslacht en de enige die in de verwoestende oorlogen met Zweden succes wist te behalen. De meest belangrijke gebeurtenis onder zijn regering (1699-1730) was de langdurige, grote Noordse oorlog. Na de vrede (z Noordse oorlogen) lijfde Frederik IV de Gottorpse delen van het Deense leen Sleeswijk bij het koninklijk gebied in en vrijwaarde zich dusdoende tegen verdere samenspanningen van het Gottorpse vorstengeslacht met de aartsvijand. Evenals zijn vader Christiaan V was hij een uiterst plichtmatig, en zéér op zijn absoluut gezag gesteld regent.
Gedurende de laatste jaren van zijn bestuur was hij zeer devoot: hij ijverde voor de zending onder zijn heidense onderdanen: Lappen, Eskimo’s en negers, en richtte te dien einde nieuwe bestuurscolleges in. Wellicht is die ijver te verklaren uit wroeging over door hem gepleegde bigamie: nog tijdens het leven zijner gemalin sloot hij een morganatisch huwelijk met Anna Sophie Reventlow, die hij, na de dood der koningin in 1721, tot wettige echtgenote en tot de vorstelijke waardigheid verhief.
Frederik V (Kopenhagen 31 Mrt 172314 Jan. 1766, koning 1746-1766), een goedhartig alkoholist. Niet aan zijn beleid, maar aan dat van de ervaren en kundige hoofden der bestuurscolleges is het te danken — Moltke en de beide Bernstorfis —, dat Denemarken in het grote Europese conflict neutraal bleef en een periode van welvaart beleefde. Buitenlandse geleerden en kunstenaars werden naar Kopenhagen ontboden; de Zwitser Mallet die benoemd werd tot hoogleraar in de geschiedenis aan de pas opgerichte Academie van Beeldende Kunsten, en de Duitse dichter Klopstock die van de koning een jaargeld ontving. Een fraai martiaal ruiterstandbeeld van de weinig krijgshaftige vorst siert het Amalienborgplein te Kopenhagen.
Frederik VI (Kopenhagen 28 Jan. 1768-3 Dec. 1839, koning 1808-1839), een zoon van een aan dementia praecox lijdende vader en een uit het zich allerminst door soberheid kenmerkende Engelse Welfenhuis stammende moeder, zelf eenvoudig, spaarzaam, plichtmatig, werkzaam, en genaakbaar; en ondanks de tegenslagen gedurende de Napoleontische oorlogen, die hem het bezit van Noorwegen kostten, zéér populair. Dankbare Kopenhagenaars richtten te zijner ere een fraai standbeeld op bij de ingang van het Frederiksbergpark, het Deense Versailles. In 1784 maakte hij, na zijn confirmatie, een einde aan het kabinetsregime van Guldberg en herstelde hij het gezag van de oude bestuurscolleges en trad hij op, niet als regent — dat verbood de Lex Regia — maar als plaatsvervanger van zijn vader. De daarop volgende jaren tot 1801, de eerste Engelse aanval op Kopenhagen, waren een periode van grote welvaart.
Zeer belangrijke economische en sociale hervormingen kwamen tot stand o.a. de boerenbevrijding; wel is waar namen daartoe mannen als Golbiornsen en C. D. Reventlow het initiatief, maar de maatregelen hadden zijn goedkeuring. Gedurende de laatste vijfentwintig jaar van zijn bestuur bloeiden kunst en wetenschap als nooit te voren (z Denemarken, taal en letterkunde).
Kort vóór zijn dood stelde hij, op Pruisisch voorbeeld, zowel in Denemarken als in de hertogdommen, provinciale standenvergaderingen in, welke het geoorloofd was het absoluut gezag van raad te dienen. Ons treft, dat deze eenvoudige man meende aan zijn positie verplicht te zijn een „maitresse en titre” te onderhouden, een zekere Bente Refsted, die hij onder de titel „gravin Dannemand” in de adelstand verhief.