Oostenrijks schrijver (Praag 10 Sept. 1890 - Beverley Hills, Californië, 26 Aug. 1945), studeerde te Praag, Hamburg en Leipzig en was daarna enige tijd lector bij een uitgeversfirma. In 1938 emigreerde hij naar Frankrijk vanwaar hij in 1940 naar Amerika uitweek.
Aanvankelijk trad hij op als een der leiders van het expressionnisme. Kenmerkend is zijn religieuze levenshouding, zijn streven om de gespletenheid van de moderne mens te overwinnen. Zijn macht over het woord wordt geëvenaard door zijn fijn psychologisch inzicht. In zijn drama’s en romans schildert hij de strijd voor het bewaren van de menselijkheid in een ontwrichte wereld.Bibl.: Lyriek: Wir sind (1913); Einander (1915); Der Weltfreund (1918); Gerichtstag (1919). Drama’s: Spiegelmensch (1920, Faustisch-Boeddhistisch); Juarez und Maximilian (1924); Paulus unter den Juden (1926); Reich Gottes in Böhmen (1930); Jakobowsky und der Oberst (1944). Romans: Nicht der Mörder, der Ermordete ist schuldig (1919); Verdi (1924); Der Abituriententag (1928); Barbara oder die Frömmigkeit (1929); Die Geschwister von Neapel (1931); Die 40 Tage des Musa Dagh (2 dln, 1933; over de vervolging der Armeniërs); Höret die Stimme (1937); Der veruntreute Himmel (1939); Das Lied von Bernadette (1941); Der Stern der Ungeborenen (1946, toekomstroman). Essays: Zwischen Oben und Unten (1947).
Lit.: R. Specht, F. W. (1926); A. D. Klarmann, Musikalität bei W., diss. Philadelphia (1931); A. von Puttkamer, Fr. W. (Würzburg 1952).