Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

EXPRESSIONNISME

betekenis & definitie

is een richting in de beeldende kunst, waarbij de kunstenaar er naar streeft een weergave te geven, die de natuurlijke vormen deformeert, ten einde op veel heviger wijze uiting te kunnen geven aan wat er in hem leeft, of wat hij tot uitdrukking wil brengen in het onderwerp, zoals hij dat ziet. Een expressionnistisch kunstwerk is dus subjectief en uitermate persoonlijk.

Het begrip expressionnisme behoeft zich niet uitsluitend te bepalen tot de moderne kunst. Ook in de vroegere perioden van de kunst werd soms gestreefd naar een vormgeving, die aan de uitdrukking ondergeschikt blijft. De vrees voor de ondergang van de wereld, dan wel sterk religieuze impulsen zijn daar dan de drijvende krachten. In dit verband zijn te noemen de miniaturen, welke ca 1000 ontstonden in de omgeving van de keizers Hendrik II en Otto III. Bij tal van beeldhouwwerken en schilderingen in de Romaanse stijl (i11de en 12de eeuw) leidden gemoedsaandoeningen als schrik of extase tot expressionnistische vormgeving; ditzelfde treffen wij ook aan in de late Gothiek, en dan het sterkst in Duitsland, als gevolg van de nieuwe mystiek, die streeft naar een uiterst persoonlijk beleven en doorleven van alle emoties, die de Bijbelse en heilige figuren hebben ondergaan, met name in de afbeelding van de Pietà en van de Gekruisigde (14de tot 16de eeuw, met een enkel ouder voorbeeld uit de 13de eeuw) . Een der sterkste voorbeelden is het Isenheimer altaar van Matthias Grünewald. Ook de extatische, langgerekte figuren van el Greco hebben een expressionnistisch element. Ofschoon de Barok in het algemeen vasthoudt aan een uiterlijk natuurgetrouwe afbeelding, wordt daar door gebaar en uitdrukking soms zo hevig de extase en de emotie beleefd, dat ook menig kunstwerk uit die periode expressionnistische trekken vertoont.

Wanneer men evenwel spreekt van „het expressionnisme”, dan wordt daaronder vnl. verstaan de tendentie, die sedert het einde van de 19de eeuw bij een aantal beeldende kunstenaars bestaat, om zich opzettelijk en bewust af te wenden van het interpreteren van de realiteit, ten einde uiting te geven aan geestelijke spanningen, waarbij een sterk aansprekende kleur bijdraagt tot de beoogde expressie. Zo kan er coloristisch en technisch een overeenkomst met het impressionnisme ontstaan, hoewel het uitgangspunt natuurlijk een geheel ander is. De kunstenaar in wiens oeuvre de overgang van impressionnisme naar expressionnisme zich duidelijk zichtbaar voltrekt, is Vincent van Gogh. Zijn vroege werk vertoont reeds expressionnistische tendenties. Toch zou hij door het Franse luminisme moeten gaan, om de picturale elementen van dit laatste te kunnen opvoeren in intensiteit en om te zetten tot middelen, waarin hij al de ongebreidelde hevigheid van zijn emoties tot uitdrukking kan brengen. Ook in zijn portretten tracht hij — over de uiterlijke gelijkenis heen — uit te beelden wat hij in de afgebeelde persoon meent te zien. In dit fel-beleven en uitdrukkelijk belijden is Van Gogh on-Frans, in tegenstelling tot Paul Gauguin, die op Franse wijze expressionnist is en tevens een duidelijk decoratieve waarde in zijn werk weet te handhaven. Paul Cézanne behield altijd een grotere relatie met het impressionnisme en later met het kubisme.

In het begin van de 20ste eeuw zijn de expressionnistische tendenties door de hen vertegenwoordigende meesters op een eigen wijze voortgezet. In Frankrijk is daar de groep der „Fauves”, die, door de schildering op te lossen in grote vlakken met duidelijke contour, een heftige reactie vormen tegen de academische wijze van schilderen. Belangrijk onder dezen, doch onderling soms zeer verschillend zijn Henri Matisse, André Derain, George Rouault (die deze kunst ook toepast in de moderne kerkelijke schilderkunst), Raoul Dufy, Goerg, Yves Alix, Gromaire en de Rus Marc Chagall. Laatstgenoemde vormt tevens de overgang naar het surrealisme. In Duitsland was het expressionnisme ook zeer belangrijk en is daar, globaal gezien, in 3 groepen te verdelen: in de eerste plaats de zeer individuele Oostenrijkse kunstenaar Oskar Kokoschka, met zijn soms schokkend-expressionnistische portretten; in de tweede plaats de groep Die Brücke, in 1903 te Dresden opgericht, met als voornaamste kunstenaars: de Noor Edvard Munch, Ernst Ludwig Kirchner, Erich Heckel, Karl Schmidt Rottluff, en gedurende enige jaren, ook Emil Nolde, en ten slotte de groep, die zich in 1911 verenigde als Der Blaue Reiter. Hier speelde Franz Marc een belangrijke rol, een schilder, die het dier weergeeft als een wezen dat onbedorven is door de menselijke samenleving, en het aanvoelt met een mythische kracht. Tot deze groep behoort voorts ook prof. Heinrich Campendonck. Na Wereldoorlog I beleefde het expressionnisme in Duitsland nog weer een zeer felle herleving.

< >