Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Frans David COCHIUS

betekenis & definitie

Nederlands koloniaal krijgsman (Valburg 17 Dec. 1787 - Rijswijk i Mei 1876), nam in 1804 dienst bij de genie, werd in 1809 luit.-ingenieur en trad in Dec. 1810 in Franse dienst. Als kapitein nam hij deel aan de gevechten bij Leipzig.

In Aug. 1814 werd hij weer bij het Nederlandse leger ingedeeld en na de strijd bij Quatre-Bras vertrok hij in 1815 naar Indië. Als luit -kol. nam hij deel aan de tweede expeditie naar Palembang (1821). Ook onderscheidde hij zich in de Java-oorlog (1825-1830). De eerste lichtstraal in deze guerrilla-strijd was de succesvolle poging van Cochius Djokjakarta te voorzien van rijst, munitie en geld.

Daarna nam hij in Juni 1826 Plered in en vervolgde hardnekkig Dipo Negoro. Na de strijd wachtte hem de benoeming tot gen.-majoor titulair. In Sept. 1835 werd hij commandant van het Indische leger. Inmiddels was de Padri-oorlog weer heviger opgevlamd (1821-1837).

Ziekten en de grote weerstand onder Tuanku Imam, de meest fanatieke onder de verzetleiders, hadden de Nederlandse troepen in sterke mate verzwakt. Als commissaris van het Gouvernement ter Westkust van Sumatra, ontving Cochius de opdracht de goede geest onder de troepen te herstellen en Bondjol, gedurende twee en een half jaar de verzetshaard, te veroveren, wat hem 18 Aug. 1837 gelukte. Op Cochius’ voorstel werd kolonel A. V.

Michiels civiel en militair gouverneur van Sumatra’s Westkust. Achtereenvolgens bekleedde Cochius de rang van generaal-majoor effectief (Apr. 1839) en luit.generaal (Nov. 1843). Op 1 Jan. 1848 werd Cochius als legercommandant eervol gepensionneerd.PROF. DR F. C. GERRETSON

Lit.: W. L. de Sturler, Militaire loopbaan van de luit.-gen. F. D.

G. (Arnhem 1876).

< >