(Frankfurt am Main), een stad in Duitsland, tot 1866 een vrije stad, thans deel uitmakende van het Land Groot-Hessen, ligt op beide oevers van de Main (op de rechteroever de eigenlijke stad, op de linkeroever Sachsenhausen). Het is een kruispunt van spoorwegen.
In 1928 werd het vergroot met de stad Höchst en de dorpsgemeenten Fechenheim, Griesheim, Nied, Schwanheim en Sossenheim, waardoor het een oppervlakte verkreeg van 194,6 km2. In het westelijk deel van Sachsenhausen bestaat een groot villa-kwartier. De bevolking bedroeg in 1939 553 464 zielen, in 1946 424 065 (waarvan ca 58 pct Evangelisch, 33 pct R.K.). De oude stad ligt binnen de grenzen van een versterking uit de 12de eeuw.Van de nieuwere gebouwen dienen te worden genoemd: de stadsbibliotheek, de Saalbau met concertzalen, de restauratie van de Zoölogische en Palmentuin, het stadsarchief, de nieuwe beurs, de schouwburg en het hoofdstation (van 1887), het gebouw van de spoorwegdirectie en van de postadministratie, de Festhalle (1907-1909), het Senckenbergse Museum en de grote nieuwe markthal.
Frankfort heeft tal van hoger-onderwijsinstellingen en bezit verder een universiteit („Goetheuniversiteit” sedert 1932). Het „Freie Deutsche Hochstift” heeft een literair-historische bibliotheek, het „Senckenbergse natuurhistorische museum” bezit o.a. het skelet van een 20 m lange Diplodocus uit Wyoming. Er zijn tal van kostbare bibliotheken, w.o. een Goethe-bibliotheek en een Joodse bibliotheek. Behalve de genoemde instellingen telde Frankfort vóór Wereldoorlog II nog een groot aantal musea, o.m. van Joodse oudheden.
De ontwikkeling van Frankfort berust voor een belangrijk deel op zijn ligging als handelscentrum op een kruispunt van grote handelswegen (Rijndal, Maindal, Wetterau). De beide Messen (jaarbeurzen; voorjaar en herfst), die in de 16de en 17de eeuw de grondslag voor Frankforts rijkdom legden, krijgen door de achteruitgang van die te Leipzig hernieuwde betekenis. Na de goederenhandel werd, vooral ook door de familie Rothschild, de geldhandel de voornaamste tak van bedrijf. Daarop berustte de internationale betekenis van Frankfort, dat voor Wereldoorlog II steeds nog een belangrijke wissel- en beursplaats in Europa was. Behalve de fondsenmarkt (’s voormiddags), bestond in de effectensociëteit nog een avondbeurs.
Vooral na de achteruitgang van de beurszaken heeft de grootindustrie zich in Frankfort zeer uitgebreid. Reeds in 1925 bestond 39 pct van de bevolking van de industrie, 35 pct van handel en verkeer. Deze industrie omvatte in de eerste plaats electriciteitswerken, machine-, metaal- en chemische fabrieken (o.a. in Höchst de Interessen-Gemeinschaft Farbenindustrie: „I. G. Farben”), daarnaast fabrieken voor schoenen, asbest, toiletzepen, hoeden en bouwmaterialen, metaalgieterijen, steen- en koperdrukkerijen en lettergieterijen.
De handel is na de kanalisering van de beneden-Main en het aanleggen van nieuwe opslagplaatsen en havens in belangrijkheid toegenomen. In het W. zijn o.a. de havens voor graanopslag. In het O. zijn nieuwe havens aangelegd met spoorwegemplacementen en een grote centrale markthal. Het havenverkeer omvatte in 1935 1,87 mill. ton aangekomen goederen, vnl. kolen, graan, ijzer en staalwaren, en een verzending van 0,24 millioen ton goederen (vooral meststoffen, hout, graan en metaalwaren). Het „Hauptbahnhof” is het belangrijkste spoorwegcentrum van Z.W.-DuitsIand: 7 hoofdspoorwegen en 5 buurtspoorwegen gaan van daar in alle richtingen.
Ten N.W. van de stad liggen de badplaats Soden en de Taunus met de Grosze Feldberg (880 m). Noordwaarts ligt de Wetterau, het dal van de Wetter, zijrivier van de Nidda; daarin liggen de badplaatsen Homburg en Nauheim en daar ligt ook de Saalburg (een oud Romeins kasteel aan de Limes). In het Z.O. ligt aan de zuidzijde van de Main de stad Offenbach, met, evenals Frankfort en Höchst, grote chemische industrie.
Geschiedenis
De plek, waar nu Frankfort a.d. Main ligt, was reeds in praehistorische tijd bewoond. In het begin onzer jaartelling verhief zich een Romeins „castellum” op een Main-eilandje. In 794 hield Karel de Grote een Rijksdag te „Franconofurd”. In 822 liet Lodewijk de Vrome er een keizerpalts bouwen. Tijdens de Saksische en Frankische keizers schijnt de plaats er op achteruit gegaan te zijn, maar onder de Hohenstaufen begon nieuwe bloei. Frederik II verleende zelfbestuur (1220). De Herfst- en Paas-„Messen” kwamen in zwang (1240 en 1330). De „gouden bul” bepaalde, dat te Frankfort de keizerkeuze plaats zou hebben. Sedert Maximiliaan II (1562) werden alle Duitse keizers er dan ook gekroond (tot 1806). In 1533 werd de Hervorming in Frankfort ingevoerd en in 1536 werd de stad lid van de Schmalkaldische Bond. Op het eind van de middeleeuwen en in het begin van de Nieuwe Tijd werd de stad herhaaldelijk geteisterd door gildenopstanden tegen de patriciërs. De ergste was de anti-semietische „Vollemelk-opstand” (1616-1619), die de stad bijna haar zelfstandigheid kostte. Het eind was, dat de gilden met keizerlijke hulp aandeel in het bestuur kregen. In de Dertigjarige Oorlog sloeg de slinger weer naar de andere kant door: in de winter van 1631-1632 was Frankfort hoofdkwartier van de Zweedse koning Gustaaf Adolf en in 1635 werd het door de Fransen bezet. Voor erge verwoesting bleef het echter in deze tijd gespaard. De Zevenjarige Oorlog bracht een langdurige Franse occupatie (1759-1762) en de tijd van de Franse Revolutie en Napoleon weer (1792, 1796, 1799, 1800 en 1806). De stichting van het Groothertogdom Frankfort door Napoleon I in het laatstgenoemde jaar was het begin van een periode van zegenrijke ontwikkeling onder de wijze regering van de prinsbisschop von Dalberg: financiën werden in orde gebracht, het onderwijs gereorganiseerd, de verschillende kerkgenootschappen gelijkgesteld.
Frankfort was inmiddels ook een financieel centrum geworden, dank zij het huis Rothschild, welks grondlegger, Anselm Mayer Rothschild, er een bankiershuis had gevestigd en in het laatste kwart der 18de eeuw tot grote bloei had weten te brengen. In 1815 werd Frankfort opnieuw een vrije stad en in 1816 residentie van de Duitse Bond. In de geschiedenis der Duitse Eenheidsbeweging neemt Frankfort een belangrijke plaats in, vnl. omdat hier in 1848 en 1849 het eerste Duitse parlement (z Frankforter Parlement) vergaderde in de Paulskerk. De Frankforter Vorstendag noemt men een bijeenkomst in Aug. 1863, die op instigatie van Oostenrijk plaatsgreep en die ten doel had: hervorming van de Bond. Zij mislukte echter, omdat Pruisen niet meedeed. Toen de Duitse oorlog van 1866 uitbrak, schaarde de stad zich onder Pruisens vijanden, als gevolg waarvan zij 16 Juli door Pruisische troepen bezet werd en 18 Oct. bij Pruisen ingelijfd. Als troost werd hier op to Mei 1871 de Vrede van Frankfort, die een einde aan de Frans-Duitse Oorlog maakte, getekend. Deze was de bevestiging van de voorlopige Vrede van Versailles, slechts werden enige onbetekenende wijzigingen in de grensregeling gebracht, de betalingstermijnen vastgesteld, de optiekwestie en de handelsbetrekkingen geregeld.
Zo lang Frankfort een vrije stad was (tot 1866), was van industrie zo goed als geen sprake: zijn burgers toonden bepaald weerzin tegen de onaangenaamheden (fabrieksrook) en problemen (arbeiders), welke deze meebracht. Vooral sedert 1890 werd dit echter anders. Onder burgemeester Adikes werd Frankfort in snel tempo een moderne stad. Bekend werd vooral haar chemische industrie (I. G. Farben). Haar betekenis als handels- en financieel centrum ging daarentegen achteruit. Haar beurs, die het nog tijdens de Amerikaanse Secessie-Oorlog tegen die van Londen en Parijs had kunnen opnemen, moest de eerste plaats in Duitsland afstaan aan die van Berlijn.
De inflatie na Wereldoorlog I vernietigde ook veel Frankforter kapitaal, maar de steun van Amerikaanse Joden stelde burgemeester Landmann (1924-1933) in staat, de stad uit te breiden en te verrijken met een grote markthal en met Messe-gebouwen (sedert 1919 werden er twee keer per jaar internationale Messen gehouden. Ook het geestelijk leven bloeide weer op. Het nationaalsocialisme en de verdrijving van de Joden uit Frankfort schaadden de stad echter opnieuw deerlijk, totdat de bombardementen van Wereldoorlog II (vooral die van 22 Mrt 1944) haar voor meer dan de helft tot een puinhoop maakten.
Na afloop van Wereldoorlog II vestigden de Amerikaanse bezettingstroepen in Höchst hun hoofdkwartier in het hoofdgebouw van de I.G. Farben. Later werd het de „hoofdstad” van de Anglo-Amerikaanse bizone. Tot teleurstelling van de Frankforters werd bij het ontstaan van de Westduitse Bondsrepubliek de hoofdstad daarvan echter naar Bonn verplaatst.
Tussen 1945 en 1950 groeide de bevolking van Frankfort van 300 000 tot 600 000. De stad is wederom een belangrijk bankcentrum geworden. In het internationale verkeer is zij van betekenis geworden door de Rhein-Main-vlieghaven, een van de grootste, zo niet de grootste, van het Europese continent. .
Lit.: Codex diplomaticus Moensfrancofurtanus, hrsg. v. J. F. Röhmer (2 dln, 1901-1905); H. Wendel, Fr. von der Grossen Revolution bis zu Revolution von Oben, 1789-1866 (1910); A. Dietz, Frankfurter Handelsgeschichte (4 dln, 1910-1925); R. Schwemer, Gesch. der freien Stadt F. a. M. (3 dln, 1910-1918); M. M. Lienau, Vor- und Frühgeschichte der Stadt F. a. M. (Leipzig 1921); J. u. E. Zie hen, Alt-Frankf. als Messe u. Krönungsstadt (1923); I. Kracauer, Gesch. der Juden in F. 1150-1824 (2 dln, 1925-1927); F. Bothe,Gesch. der Stadt F. (3dedr. 1929); DieStadt Goethes. F. a. M. im 18. Jahrh., hrsg. v. H. Voelcker (1932); R. Diehl, F. a. M. im Spiegel alter Reisebeschreibungen (1939); F. Lübbecke, F. a. M. (Leipzig 1939).
Kunsthistorisch
Van de middeleeuwse versterkingen zijn nog de in 1400 door Meister Mengoz begonnen Eschenheimer Turm bewaard, die van 1426 tot 1428 door Madern Gerthener voltooid werd; de Rententurm aan de Main (1456) en de Kuhhirtenturm in Sachsenhausen (ca 1490) zijn beide uitgebrand in Wereldoorlog II.
De voornaamste kerk is de Dom, vroeger „Stiftskirche St. Bartholomäus” en kroningskerk van de Duitse keizers, die in haar huidige vorm drie bouwperioden laat zien: van ca 1260 af ontstond de driebeukige hallenkerk, het koor dateert uit 1315-1338, een nieuw dwarsschip uit 1346-1353. Madern Gerthener was de ontwerper van de in 1415 begonnen, 95 m hoge westertoren; de bouw werd na de dood van de meester (1430) van 1483-1490 door Hans Flücke uit Ingelheim voortgezet, maar pas in 1877 voltooid. In de 19de eeuw onderging de kerk uitgebreide restauraties en veranderingen. Andere kerken zijn: de Katholieke kerk St. Leonhard, in 1219 begonnen en later tot een vijfbeukige hallenkerk vergroot en bevattende een avondmaal door Hans Holbein d. O.; de voormalige Dominikanerkirche, een der vroegste hallenkerken in het Hessisch gebied; de R.K. Liebfrauen-Stiftskirche (in Wereldoorlog II zwaar beschadigd, koor wordt hersteld); de Protestantse „Alte Nicolaikirche” (tussen 1264 en 1290 gebouwd), de Protestantse „Katharinenkirche” (1678-1681), het belangrijkste gebouw uit de Barok; de Paulskirche, een eenvoudige, centraal georiënteerde kerk, in Wereldoorlog II uitgebrand, is in 1947-1948 verbouwd als „Kongresshalle”.
De Römer, het raadhuis, was sinds de 15de eeuw het hart van de stad. Vijf verschillende gevelhuizen aan de Römerberg, o.a. het „Haus zum Römer” en de „Goldene Schwan”, kwamen in de plaats van een groot representatief raadhuis. Ca 1900 kregen deze huizen een gelijksoortige voorzijde in Laatgothische stijl. Men is voornemens het gehele, in Wereldoorlog II uitgebrande complex te gaan herstellen. Het „Leinwandhaus” uit het einde der 14de eeuw werd in 1902 ab historisch museum ingericht (uitgebrand in Wereldoorlog II). Van de ruim 200 huizen voor 1800 (w.o. fraaie „vakwerk”huizen uit de Renaissance) zijn er slechts een tiental geheel onbeschadigd gebleven na Wereldoorlog II. Het na Wereldoorlog II herbouwde Goethehaus in de Grosse Hirschgraben is een typisch voorbeeld voor de vele burgerhuizen in de „Altstadt”, waaronder het stamhuis van de familie Rothschild.
Het fraaiste vorstelijk gebouw uit de Barok is het voormalige paleis Thurn en Taxis, thans „Völkermuseum” (1727-1741).
Van 1666 tot 1772 was in Frankfort een „Fayencemanufactur” in bedrijf, waarvan de producten vermaard zijn.
Lit.: A. Feulner, Fr./M. (Berlin 1938); Fried. Lübbecke, Fr. am M. (Berühmte Kunststätten dl 84) (Leipzig 1939, met oudere lit.); Dehio-Gall, Handb. d. dtschen Kunstdenkmäler, III (Berlin 1942), blz. 104-443.