(1) is de openbare plaats van samenkomst (soms ook die samenkomst ze)f) van kooplieden, schippers, makelaars, bankiers en andere personen, die een bedrijf uitoefenen ter bespreking van hun transacties zonder warenuitstalling; zij geschiedt op gezag van het plaatselijk bestuur en wordt plaatselijk gereglementeerd (artt. 59 en 61 W.v.K.). De naam is waarschijnlijk afkomstig van de Brugse makelaarsfamilie Van der Burse uit de 14de en 15de eeuw.
De beurs dient ter gemakkelijke ontmoeting, maar ook ter vorming van objectief verantwoorde koersen, premies en prijzen (verg. art. 60 W.v.K.).Te Amsterdam bestaat een afzonderlijke Effectenbeurs, die slechts voor leden van de Vereeniging voor den Effectenhandel toegankelijk is en dus niet openbaar; zij is geen beurs in de zin der wet. De Utrechtse jaarbeurs is evenmin een beurs in wettelijke zin, doch een jaarmarkt. Het woord beurs wordt ook wel gebruikt in de betekenis van een gewone markt (bijv. de postzegelbeurs).
Bepaalde vaste uit het beursverkeer opgekomen voorwaarden spelen in verschillende bedrijfstakken een tot vergemakkelijking van contractsafsluiting en tot rechtszekerheid strekkende rol; zo de beurscondities en beurspolissen in de verzekering (zie brandverzekering).
Lit.: Molengraaff, Leidr. bij de beoef. v. h. Ned. handelsrecht, I, 8ste dr., blz. 146-147; de Kat, Effectenbeheer, 3de dr., blz. 431-433; Polderman, Effecten en effectenhandel, blz. 81-89. Over de Amsterdamsche effectenbeurs: De Kat, t.a.p. blz. 433-457; Polderman, t.a.p., blz. 89-133. Over de zgn. nabeurs en ochtendbeurs, die geen beurzen zijn: ld., blz. 132-133. Voor beurscondities ter verzekering; Dorhout Mees, Schadeverzekeringsrecht, 2de dr., blz. 654-691.
Goederenbeurzen zijn reeds oud. In de betekenis van plaatsen van samenkomst gaat de beurs vermoedelijk terug tot de bloeitijd van de Italiaanse steden. Het eerste beursgebouw ontstond, voor zover ons bekend is, omstreeks 1450 te Antwerpen; dit was een koopmansbeurs voor de geld- en wisselhandel. Eerst in 1531 komt hier een beurs tot stand, waarin alle kooplieden, ongeacht hun nationaliteit, onderkomen vinden. Door de volledige handelsvrijheid welke de kooplieden reeds voordien door de landelijke en stedelijke overheid was geschonken, kon Antwerpen zich van een messe-plaats tot beursmarkt ontwikkelen, mede door het verhandelen van goederen volgens typen. Peper was hier een der belangrijkste speculatieve goederen.
Nadien ontstonden geleidelijk ook elders beurzen. Die te Amsterdam kreeg in de 17de eeuw een ongekende betekenis als centrum van wereldhandel.
De plaatsen waar beurs gehouden wordt kunnen zijn een officieel beursgebouw (in Nederland de Koopmansbeurs), een afzonderlijk gebouw (diamant- en effectenbeurs), maar ook bepaalde café’s (de zuivelbeurs in Krasnapolsky, de houtbeurs in de Kalverstraat te Amsterdam); de bijeenkomsten kunnen zelfs op straat of op de stoep of een galerij van het beursgebouw plaats hebben. (In de V.S. de curb-beurs en de Patterson, New Jersey, silk curb market, als informele beurs bijv.).
De beurzen kunnen een zeer verschillend karakter hebben, het kan in de eerste plaats zijn dat slechts wordt beoogd regelmatig samen te komen — eventueel te zamen met de dienstverleningsbedrijven (banken, assuradeuren, vemen, expediteurs en reders) — ten einde informaties uit te wisselen. Zulks is bijv. op de Amsterdamse koopmansbeurs het geval voor zover het de Indische producten betreft. Ook elders heeft — zij het in het algemeen sporadisch — de beurs een enkele maal dit karakter; een voorbeeld hiervan in de V.S. vormt de Boston Fruit and Produce Exchange, waar meer dan 800 leden elkaar regelmatig ontmoeten, met het hoofdzakelijk doel inlichtingen te vergaren en onderling contact te hebben zonder dat dus het doen van zaken in goederen vooropstaat. Op de meeste beurzen echter worden in de eerste plaats zaken gedaan en deze kunnen alle soorten transacties, welke de bedrijfstak doet (loco-zaken, tijd-affaires en termijnaffaires), omvatten, zoals op de meeste markten het geval is, (o.a. Board of Trade of Chicago, New Orleans Gotton Exchange enz.) dan wel alleen bepaalde soorten transacties (bijv. New York Cotton Exchange met alleen termijnaffaires in katoen).
Ten aanzien van de regeling van het als beurswezen georganiseerde marktwezen neemt de overheid een zeer verschillend standpunt in. De beurs kan van overheidswege zijn ingesteld en gereglementeerd, hetgeen in veel landen op het Europese continent — o.a. Frankrijk, Duitsland, Portugal, Roemenië en Oostenrijk — het geval is. Hierbij worden dan o.a. voorschriften gegeven over de aard der transacties, de wijze van prijsnotering en de tussenpersonen, in Nederland daarentegen stelt de plaatselijke overheid, dus de gemeenten, wel het gebouw ter beschikking, maar beperkt zich overigens slechts tot het geven van voorschriften van orde. De toegang tot de beurs is in Nederland, behoudens betaling, vrij. Komt het in Nederland ook voor dat een vereniging het gebouw of de localiteit beschikbaar stelt (Rotterdamsche Vereeniging voor den termijnhandel in Granen) dan is de toegang beperkt tot de verschillende categorieën leden.
In de Angelsaksische landen is het oprichten van beurzen zaak van persoonlijk initiatief en bemoeit de overheid zich hiermede niet. In Groot-Brittannië bijv. zijn het „unincorporated organizations”; vaak geschiedt de organisatie hier in de vorm van een limited liability company (een instituut dat met een naamloze vennootschap overeenkomt). In de V.S. ook is het een organisatie van belanghebbenden, welke rechtspersoonlijkheid krijgt door een speciale wet (charter) of krachtens de algemene wetten van een van de staten. Bemoeit de federale regering zich weliswaar hier niet met de beschikbaarstelling van de plaats van samenkomst, het kan toch wel degelijk zijn, dat zij algemene voorschriften uitvaardigt ten aanzien van de verhandeling. Voorbeelden daarvan zijn de Grain Futures Act (1922), de United States Cotton Futures Act (1916) welke bepalingen met betrekking tot de verhandeling van resp. granen en katoen op termijn bevatten, en de Commodity Exchange Act (1936), welke algemene voorschriften ten aanzien van de termijnhandel in granen, katoen, boter, eieren en aardappelen geeft.
Vooral in de V.S. zijn de door de corporaties uitgevaardigde voorschriften van organisatie zeer streng. Het bestuur der organisatie bestaat uit een directie, gekozen uit de leden, met een bezoldigd secretariaat en een Raad van Toezicht. Het lidmaatschap is persoonlijk en in de regel beperkt en geeft recht tot het doen van transacties van een bepaalde soort (makelaar, commissiezaken, eigen zaken).
Naar het Amerikaanse voorbeeld zijn ook tal van belangrijke markten elders ingericht (bijv. katoen te Liverpool, termijnhandel in granen te Rotterdam, hoewel in het laatste geval, ook indien het aantal leden bereikt is, tegen een bepaald bedrag een bijzonder lidmaatschap kan worden verkregen).
Daar waar de overheid het beursverkeer regelt, treffen wij in de regel, naast de overheidsvoorschriften, ook reglementen aan van het in verenigingen georganiseerde marktpersoneel, dat dan echter meer de techniek van de handel regelt, terwijl de overheid de bepalingen van publieke orde stelt.
De beurzen kunnen een algemeen of een meer gespecialiseerd karakter hebben. Te Amsterdam bijv. komen op de koopmansbeurs vertegenwoordigers van tal van bedrijfstakken samen.
Het effectenwezen en de diamanthandel hebben hier eigen beurzen, maar naast de goederenhandel, voor zover niet elders bijeenkomend, dus de graanhandel, de handel in Indische producten en de handel in surrogaten en andere artikelen, met de dienstverleningsbedrijven, komt op de Amsterdamsche koopmansbeurs ook de valutahandel samen.
Wij vinden te Amsterdam dus reeds een begin van specialisatie. Elders heeft deze specialisatie zich veel verder ontwikkeld. Londen kent 15 gespecialiseerde beurzen, waarbij op sommige enige artikelen worden verhandeld (Mincing Lane Commercial Sale Rooms Ltd. bijv. koffie, suiker, rijst, jute, hennep en rubber, de Home and Foreign Produce Exchange met bacon, kaas, eieren, ham en reuzel), terwijl men zich op andere heeft gespecialiseerd zoals de Coal Exchange en de London Iron & Steel Exchange. Ook in de V.S. vinden wij naast de specialisatie (vérgaand bij de New York Cotton Exchange) toch veelal het gecombineerd verhandelen, zij het natuurlijk op afzonderlijke plaatsen in het gebouw, van een aantal goederen. In het begin der jaren dertig werden de huiden-, rubber-, metaal- en ruwe-zijdebeurzen te New York weer verenigd tot de Commodity Exchange Inc. In de productiegebieden treffen wij uiteraard een gedwongen specialisatie aan, zoals de katoenbeurzen te Houston en Galveston, de graanbeurzen te Kansas City, Minneapolis enz.
Naarmate de aard van de samenkomsten moeten wij de betekenis der beurs onderscheiden. Verzorgen te Amsterdam bijv. de verenigingen der belanghebbenden in de bedrijfstakken de berichtenvoorziening, dan is de beurs daar veel meer de plaats van uitwisseling van gedachten, van het plegen van overleg e.d. en zij heeft als zodanig natuurlijk betekenis; het feit, dat men weet elkaar op bepaalde tijden te kunnen treffen, is van betekenis voor het onderlinge verkeer en bevordert de afdoening van tal van aangelegenheden. Op de graanbeurs, waar ook andere artikelen worden verhandeld, worden inderdaad zaken gedaan. Elders echter neemt de beurs de verzameling van gegevens over de in aanmerking komende goederen ter hand en centraliseert en publiceert op de markt de berichtgeving, welke daarnaast nog veelal in druk aan de leden wordt verstrekt. Behalve in Japan hebben de beurzen zelf geen commercieel belang en zij staan dus als niet-belanghebbenden tegenover het feitenmateriaal. Mits ook de commissies voor de berichtgeving zodanig zijn samengesteld dat alle belangen evenwichtig zijn vertegenwoordigd, zal de berichtgeving dus ook neutraal zijn.
In de V.S. neemt de overheid voor tal van goederen hierin een belangrijk aandeel (wij denken niet alleen aan de uitvoerige gegevens over graan- en katoenoogsten, maar ook aan gegevens over tal van andere goederen). Deze publicaties, welke dus een openbaar karakter krijgen, hebben een grote betekenis voor de beoordeling van de marktpositie der goederen. De derde categorie van beurzen, nl. die waarop het doen van zaken de hoofdzaak is, heeft een grotere betekenis dan de beide andere categorieën. Hier treffen wij de hoogst georganiseerde vorm van de technische markt (zie markt) aan, waarbij niet aanwezige goederen op monster, beschrijving of type worden verhandeld, dan wel handel in goederen plaats heeft, niet terwille van de koop en verkoop van goederen, maar in verband met de prijsbeweging (zie termijnhandel). Daartoe heeft men op de beurs de accommodatie geschapen om deze handel tot het uiterste te vergemakkelijken maar bovendien zorg gedragen voor een publicatie van de prijzen der tot stand gekomen transacties en van alle voor de bedrijfstak belangrijke inlichtingen. Bovendien maakt men op de belangrijkste Amerikaanse en ook op andere beurzen (vgl. de Amsterdamsche effectenbeurs) van de hulpmiddelen der moderne techniek (telegraaf) gebruik om te zorgen voor het bekend worden van de noteringen buiten de eigenlijke markt.
Daarmee krijgt de beurs dus een betekenis, welke uitgaat boven die van de concentratie van de technische markt; vrijwel op het ogenblik van totstandkoming der notering draagt ook de wereld buiten de markt kennis van het prijsverloop. Deze beurzen kunnen zowel internationale (graan te Chicago, katoen te New York, rubber te Londen) als nationale dan wel locale betekenis hebben.
DR J. F. HACCOÛ
Lit.: W. Sombart, Der moderne Kapitalismus II, J. A. de Haas, The Practice of Foreign Trade (1935); Die Börse (III. Gesch. des Kapitals in tausendj. Weltgesch. Entw.); W.
Prion, art. „Börsenwesen” in Handwörterb. d. Staatswiss., 4de dr.; American Produce Exchange Markets en Organized Commodity Markets; nrs 38(1911) en 155 (1931) van The Annals of the American Academy of Political and Social Science; het Charter, By-Laws and Rules resp. stat. en regl. der versch. beurs-instellingen.
Effectenbeurzen zijn reeds eeuwenlang het voorwerp van wettelijke regelingen. Van het ogenblik af, dat een werkelijke handel in effecten was ontstaan bleek het, dat deze zeer gemakkelijk kon ontaarden in een speculatief spel met of zonder bedrieglijke handgrepen, zowel van de bemiddelende personen als van het handelende publiek. Dit publiek, dat ten gevolge van zijn ondeskundigheid, al dan niet verdiend in de regel het gelag betaalde, moest uiteraard tegen misbruiken van de beroepshandel en tegen zichzelf worden beschermd. Het staatstoezicht op de effectenhandel, zoals dat reeds in de 17de eeuw in Nederland, en in het begin van de 18de eeuw in Engeland en Frankrijk, voorkwam, ademt dan ook steeds dezelfde geest en bestond uit gelijksoortige voorschriften, die enerzijds de moraliteit van de commissionnair trachtten te verhogen en anderzijds de speculatie van het publiek en wel speciaal die „à la baisse” trachtten te beteugelen. Door gebrekkige wetstechniek en onvoldoende tenuitvoerlegging der voorschriften werden deze aanvankelijk meestal ontdoken en hadden zij vrijwel nergens het beoogde succes. De reactie hierop is tweeledig geweest.
In sommige landen en wel de Angelsaksische groep, waartoe in dit geval ook Nederland moet worden gerekend, zijn de betrokken effectenhandelaren vrij spoedig zelf ordenend opgetreden en hebben zij een autonome regeling van de onderhavige rechtsverhoudingen tot stand gebracht. In andere landen en wel speciaal op het Continent heeft de overheid de gehele regeling van organisatie en rechtsverhoudingen ter beurze in de hand genomen, waarvan zowel Frankrijk als Oostenrijk en Duitsland voorbeelden zijn. Frankrijk was hierbij de rest ongeveer een eeuw vooruit. Reeds in 1724 werd te Parijs door de overheid een officiële effectenbeurs in het leven geroepen, waarbij regels werden gegeven voor de handel door de „agents de change”. In 1807 kreeg de reglementering van de effectenhandel een plaats in de artikelen 71-90 van de Code de Commerce, die ook thans nog de kern vormen van de tegenwoordige regeling. In 1942 werd behalve aan de „agents de change” aan de nog voordien als „coulisse” handelende tussenpersonen eveneens een officiële status toegekend, waarmede een afgeronde regeling tot stand was gekomen.
In Duitsland heeft de overheid met het Börsengesetz van 1896 geprobeerd om de effectenhandel onder een strenge contrôle te stellen. Door gebrek aan inzicht, hoe deze materie op juiste wijze te regelen, was deze wet geen onverdeeld succes en moest zij in 1908 worden verzacht. Daarna duurde het tot 1934 voordat de Duitse effectenbeurzen opnieuw onderwerp van wetgeving werden. Deze keer was het om de handel in effecten aan te passen aan het nieuw opkomende stelsel van „geleide-economie”. Beurswetgeving werd thans een onderdeel van algemeen economische wetgeving, welk kenmerk ook voor alle andere wettelijke regelingen, die in de jaren dertig van de 20ste eeuw tot stand kwamen, geldt.
Zo zag in belgië in 1935 een nieuwe beurswetgeving het licht. Zij werd neergelegd in een vijftigtal artikelen, die aan titel V van de Code de Commerce werden toegevoegd. Een centraal georganiseerde en gecontroleerde effectenhandel was het doel.
In Nederland en Engeland, waar de autonome regelingen der effectenbeurzen in de loop der jaren vrij streng werden gehandhaafd, was en is nog steeds geen directe aanleiding om de eigen voorschriften der effectenbeurzen te vervangen door een wettelijke regeling. Wel is het in beide landen nodig gebleken om, waar de effectenbeurs zo’n belangrijk economisch terrein betreedt, een nauw contact tussen de overheid en de beurs te verzekeren. In Nederland is dit geschied bij de Beurswet-1914, die eigenlijk als tijdelijke noodwet was bedoeld, doch nooit is ingetrokken. Waar zij de Amsterdamse effectenbeurs onder algemeen toezicht van de overheid heeft gesteld, is de onafhankelijke positie van deze instelling bepaald verzwakt. In Engeland hebben de London Stock Exchange en haar provinciale zusters steeds zodanig in overeenstemming met de wensen der regering haar beleid gevoerd en is anderzijds de waarde van de autonoom optredende beurs door de regering zo hoog geschat, dat in de Prevention of Fraud (Investments) Act van 1939 niet verder is gegaan dan dat alle effectenbeurzen „erkenning” moesten verkrijgen bij de „Board of Trade”. Deze „erkenning” kan ingetrokken worden, doch het is wel kenmerkend voor de Engelse regering, dat over de voorwaarden of omstandigheden, waaronder dit zou kunnen geschieden practisch niet wordt gerept.
De Overheid heeft dus thans ook bij voorbaat jegens het bolwerk van de London Stock Exchange het laatste woord gekregen. De „Prevention of Fraud (Investments) Act” regelt verder vnl. de effectenhandel buiten de beurs om, die der zgn. „outside broke” en geeft ruime voorzieningen ter beperking van bedrog in beleggingszaken.
Als laatste in de rij der beurswetgevingen uit de jaren dertig noemen wij die der V.S. van Noord-Amerika. Ook aan de overzijde van de oceaan had het voordien aan staatsbemoeiing met de effectenhandel niet ontbroken. Deze was echter steeds uitgegaan van de afzonderlijke Staten, zodat de voorschriften geen rechtskracht door de gehele Unie hadden en gemakkelijk konden worden ontdoken. Aangezien ten gevolge van constitutionele belemmeringen bovendien geen federale regeling van het handelsrecht tot stand had kunnen komen, was de moraliteit van de „promoting business” en de effectenhandelaar, de goede niet te na gesproken, tot een zeer laag peil gezakt en de wijze, waarop met kapitaal van beleggers werd omgesprongen vaak ten hemel schreiend. In de depressiejaren na 1929 begonnen deze misstanden extra zwaar te wegen. In het kader van zijn economische hervormingspolitiek heeft president Franklin D.
Roosevelt getracht, door de zgn. „securities laws” verbetering te brengen. De eerste wet was de Securities Act van 1933, waarbij de openbare uitgifte van effecten aan strenge regels werd gebonden. De Amerikaanse Bankwet van 1934 bracht daarop een scheiding tot stand tussen het deposito- en emissiebedrijf, waardoor de grote depositobanken het emissiebedrijf vaarwel moesten zeggen en hun zgn. securities affiliates hadden moeten afstoten. Bij de Securities Exchange Act van 1934 werd de effectenhandel ter beurze en bij latere aanvullingen ook de handel „over the counter” onder toezicht gesteld. Voor dit toezicht werd een speciaal lichaam in het leven geroepen, de Securities Exchange Commission, bij afkorting de S. E.
C., welker uitgebreide bevoegdheden door 5 commissarissen worden uitgeoefend. Zij hebben enerzijds de taak, de regels van de zgn. effectenwetten met „Rules and Regulation” uit te werken. Daarnaast treedt de S.E.G. ook als rechtsprekend orgaan in eerste instantie op. Tegenover alle voorziening is hoger beroep bij de gewone rechter mogelijk.
De principes, waarop genoemde effectenwetten berusten, kan men samenvatten in de begrippen: publiciteit, verantwoordelijkheid en integriteit.Emittenten en beroepshandel moeten alle ter zake dienende feiten ten volle aan het beleggende publiek bekend maken. Zij dragen de verantwoordelijkheid voor onjuistheden of onvolledigheid. Daarnaast heeft men getracht zoveel mogelijk waarborgen te geven voor een betrouwbare handel en een integer bemiddelend apparaat.
De tenuitvoerlegging der effectenwetten geschiedt door de S.E.C. op zeer intensieve wijze met behulp van een organisatie van ruim 1100 man, waarbij men er naar streeft, ongeoorloofde transacties te achterhalen zonder de normale handel te hinderen. Door het vrije bedrijfsleven is vaak veel critiek op de bemoeiingen der S.E.C., die zich ook tot tal van nevengebieden uitstrekten, uitgeoefend. Hierbij dient men echter in aanmerking te nemen, dat de S.E.C. voor een welhaast bovenmenselijke taak stond om de methoden van „high pressure salesmanship” om te vormen tot een algemeen bonafide emissiepraktijk, en om Wall Street te zuiveren van een welig tierende onderwereld. Richtsnoer was, evenals bij alle andere beurswetgevingen, het rechtsbeginsel door te voeren, dat ieder, die met geld van een ander omgaat, een vertrouwensfunctie vervult en zich in overeenstemming daarmede dient te gedragen.
MR W. H. C. SCHUKKING
Lit.: W. H. C. Schukking, Beurswetgeving, wettelijke regeling van effectenhandel, beurs- en emissiewezen (1947).
Beursgebouwen zijn, in algemene zin, de gebouwen, waarin kooplieden te zamen komen om beurs te houden.
Bij de Romeinen was de Basiliek het beursgebouw. In de middeleeuwen hielden de kooplieden hun bijeenkomsten in de open lucht, hetzij op bruggen, hetzij vóór het raadhuis; ook troffen ze elkaar in de hal. Met de uitbreiding van de handel op het einde der middeleeuwen ontstond de behoefte aan overdekte lokalen. Een beursgebouw bestond te Brugge in de 15de eeuw. Het oudste, thans nog bestaande beursgebouw, is de Oude beurs te Antwerpen (thans bureau’s van het stedelijk onderwijs) in 1515 door Domien de Waghemaecker, een sierlijke Laatgothische bouw. Dat beursgebouw is het type der galerijbeurs, hetwelk terugkeert in de tweede Antwerpse beurs (1527-1531) op weinig na een tweede exemplaar, op groter schaal, van de eerste beurs, door dezelfde architect De Waghemaecker.
Deze oudste vorm liet een groot open en onafgedekt middengedeelte zien, met daaromheen arcaden, en er boven dienstruimten. Met de Renaissance werden die binnenplaatsen verwerkt in de trant der Italiaanse palazzi. Aldus verrees, aansluitend bij het Antwerpse voorbeeld, de door Hendrik van Passé of door Cornelis Floris 1566-1569 voor Thomas Gresham gebouwde beurs te Londen. De oudste Amsterdamse Beurs (die van Henrick de Keyser) (1608-1611) werd in navolging van die te Londen gemaakt. Een merkwaardig gebouw is de beurs te Kopenhagen, gebouwd door de gebroeders Van Steenwinckel. Zij werd door Christiaan IV aan zijn hoofdstad geschonken. De beurs te Rijsel (1645) (architect Destrie) is een mooi voorbeeld van Vlaamse Barokstijl.
In de 19de eeuw zijn vele beursgebouwen in de Europese centra verrezen. Zij vertonen een grote overdekte middenhal, terwijl de gevel veelal met een colonnade versierd is, zo bijv. de Parijse beurs (1808-1825), de Royal Exchange te Londen (1842-1844). De beurs van Brussel is een neo-Barokgebouw, in 1871-1873 opgericht door architect Suys. De tweede beurs te Antwerpen brandde in 1858 af: de tegenwoordige werd als een vrije kopie er van gebouwd in 1868 (architect Schadde). Amsterdam heeft in 1900 een nieuwe beurs laten bouwen door H. P.
Berlage, welke als een der belangrijkste voorbeelden der nieuwere richting in de Nederlandse bouwkunst geldt. Daar zij echter niet als effectenbeurs voldeed, bouwde de Vereeniging voor den Effectenhandel een eigen beursgebouw ook aan het Damrak te Amsterdam.
(2 anatomie), is de naam voor spleetvormige holten in het bindweefsel, die gevuld zijn met een taaie, glibberige vloeistof en die men vnl. vindt, waar pezen over de beenderen glijden, in de buurt van gewrichten. Voor een uitvoeriger beschrijving zie men onder bursa.