Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FEZZÂN

betekenis & definitie

(Fessân of Fesân, oude Phazania — land van de Garamantes) is de naam van het zuidelijk gedeelte van de staat Libye, vormend een oasenrij in de Sahara, strekt zich uit van de bron Mesjroe tot aan de stad Bondsjem en telt op ca 400 000 km2 30 à 40 000 zielen. Het heeft een meest Arabisch sprekende Mohammedaanse bevolking, die uit elementen van de omgevende Teda’s en Bornoes, van de meer W. gelegen hoogvlakten afkomstige Toearegs en van de uit het N. stammende Berbers en Arabieren is ontstaan.

In het N. vindt men gedeeltelijk het barre 300-500 m hoge plateau Hammada-el-Homra, dat ten Z. verbonden is met de tot 1300 m hoge Djebel-es-Soeda of Zwarte Bergen. Deze bergen, uit kalksteen, bedekt met zwarte zandsteen, bestaande, zijn met koepelvormige toppen gekroond en omsluiten onvruchtbare dalkommen. Oostwaarts zijn die bergen verbonden met de Djebel-Schergya (Zwarte Haroetsj, de Mons Ater van Plinius), waar zich zwavelgroeven bevinden. Meer zuidwaarts strekt zich de daaraan evenwijdige Witte Haroetsj uit in de woestijn. Ten Z. van de Djebel-es-Soeda (Sodah) vindt men een woeste waterloze vlakte, een zoutwoestijn, die doorloopt tot aan de bronnen Omm-el-Abid, terwijl zich verder de hoogvlakte van Moerzoek verheft. De bodem van deze vlakten en woestijnen bestaat uit geelachtig-rood zand en zandsteen, die gips en steenzout bedekken, benevens dolomieten kalklagen. Behalve zout vindt men er ook soda, aluin, salpeter en zwavel. Het fijne zand vult gewoonlijk ook de diepten van de dalen of wadi’s, de enige bewoonbare gedeelten van dit gebied, die in het algemeen een W.-O. richting bezitten. De in een 80-tal nederzettingen zetelende bevolking voert hier door middel van en uit gegraven putten het grondwater omhoog. De meest vruchtbare streek is de Wadi-el-Gharbi (het Westdal), ten N.W. van Moerzoek, met uitgestrekte dadelwouden en graanlanden. Oostwaarts, naar de zijde van Sebsja, heeft men de Wadi-el-Sjerki (het Oostdal) ten N. van de beide laatstgenoemde wadi’s ligt een woestijn met talrijke natronmeren. Het meest zuidelijk gelegen bewoonde punt is Tedsjeri (Tejerri), in de wadi Ekema gelegen, en de zuidgrens van Fezzân wordt door het Tummo- of Wargegebergte gevormd, de grensscheiding tussen de stammen van de Tibboe en Toeareg.Het klimaat van Fezzân is heet en droog, zeer regelmatig en in het algemeen niet ongezond; de droge lucht in de zomer is oorzaak dat de hitte niet ondraaglijk is. Vorst is geen onbekend verschijnsel; de winterse noordenwinden kunnen koud en guur zijn. De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt 21 gr. C.; laagste temp. tot - 5 gr. C.; hoogste tot 45 gr. C. Behalve een heester (tamarix) en een gedoornd vlinderbloemig gewas (in het Arabisch agoel), waarmede de kamelen zich voeden, zijn er geen in het wild groeiende planten. De dadel is de karakteristieke boom en de voornaamste bron van inkomsten. Naast de dadel, als belangrijkste uitvoerproduct, dienen de olijf, de vijg en de amandel genoemd te worden. Tarwe en gerst worden in de oasen in de winter verbouwd, in de andere jaargetijden verschillende soorten sorghums (durra). Katoen van vrij behoorlijke kwaliteit wordt eveneens geteeld. Op de steenachtige hellingen van de Wadi’s groeit de gom-acacia. Paarden en runderen zijn er weinig; het belangrijkste dier is de kameel. In de zomer houden talrijke wilde meeuwen en duiven zich in Fezzân op.

Een soort garnaal wordt in de saline Bahr-el-Dud gevangen en vormt met dadels een lekkernij.

Gelegen tussen Tripoli en de Midden-Soedan is Fezzân een station voor doortrekkende karavanen.

Moerzoek, de huidige hoofdstad met ca 3000 zielen ligt op 25o 55' N.Br. en 14o 10' O.L.v.Gr. in het westelijk deel van de Hofra. De stad werd ca 1310 gesticht. Van Traghan, een voormalige hoofdstad, gelegen aan de karavaanweg van Barka naar Egypte, is weinig meer over. Andere nederzettingen zijn Sokna, halverwege Moerzoek en Tripoli, met ca 2000 zielen, Zuila, de hoofdstad in de Arabische tijd en tussen de beide wadi’s het oude Garama (Djerma-el-Kedima) ten N.O. van Moerzoek, de hoofdstad van de Garamanten en de Romeinen, met overblijfselen (o.a. een grenssteen) uit de Romeinse tijd.

GESCHIEDENIS

Fezzân moet in praehistorische tijd bewoond zijn geweest. In de Oudheid vormde het een deel van het door Herodotus als een machtig volk beschreven gebied van de Garamanten. De Romeinen namen het in bezit en noemden het gebied Phazania. Na de komst van de Vandalen herwon Fezzân zijn onafhankelijkheid en gingen de bewoners tot het Christendom over (567). In 666 werd het gebied door de Arabieren veroverd, die er de Islam invoerden; sinds 918 werd het onder Arabische opperheerschappij door eigen vorsten bestuurd, die in 1577 schatplichtig werden aan de pasja van Tripoli. In 1842 wordt Fezzân Turks bezit. In 1911 komt het aan Italië, maar eerst in 1914 volgde de Italiaanse occupatie; eerst in 1929/ ’30 gelukte het Graziani echter het land definitief te bezetten. Door Italië werd het met Tripolitanië en Cyrenaica in 1934 tot één kolonie Libye verenigd. Tijdens Wereldoorlog II wisten de Franse vrije strijdkrachten onder generaal Leclerc Fezzan reeds in begin 1941 te bereiken; het werd in Jan. 1942 onder Frans militair bestuur geplaatst en daardoor administratief van Tripolitanië en Cyrenaica gescheiden. Bij het vredesverdrag met Italië (1947) bleef het onder Frans gezag in overeenstemming met de wensen der bevolking. De Verenigde Naties besloten echter in 1949 het met Libye te verenigen en deze staat uiterlijk 1 Jan. 1952 onafhankelijkheid te verschaffen,

H. A. BOMER

Lit.: C. Zoli, Nel Fezzan (1926); A. Carra, Il Fezzan (1929); R. Graziani, Verso il F. (1930); U. Gigliarelli, Il F. (1932); E. Scarin, Le oase del F. (2 vol. 1934); R. Graziani, La riconquista del F. (1934); E. Vietta, Ritt durch den F. (1939); Mission scientifique du Fezzan (1944-’45) III Géographie humaine (Paris 1946); Notes documentaires et études no 936 (26 Juni 1948).

< >