is de naam voor een uitgestrekte meer of minder hoog gelegen vlakte (bijv. hoogvlakte van Castilië, van Tibet). Vooral in klimaat en daardoor ook in de plantenwereld, onderscheidt zich de hoogvlakte veelal van de overige vormen der aardoppervlakte.
De vochtigheid der lucht is er gewoonlijk zeer gering, bestraling door de zon en de uitstraling zijn er sterker dan in het laagland, de verdamping aanzienlijk. Tussen het klimaat van bergland en hoogvlakte bestaan aanzienlijke verschillen; het gebergteklimaat is vochtiger en vertoont geringere dagelijkse temperatuurschommelingen (het wordt tegenover het hoogvlakteklimaat zelfs wel eens met het zeeklimaat vergeleken). Sommige hoogvlakten, zoals in het W. van Tibet, zijn zó hoog gelegen, dat zij (vooral ten gevolge van de droogte, de zuurstofarmoede der lucht, de geringere luchtdruk en de geringe plantengroei) niet meer bewoonbaar zijn.