vormen een afdeling'der Hamieten* en bewonen de noordkust van Afrika van Egypte tot Marokko, langs de Atlantische Oceaan tot de Senegal en grenzen in het Z. aan de Negers in de Soedan.
Anthropologisch vertonen de vrij raszuivere stammen grote overeenkomst met het CroMagnonras, dat in het neolithicum ook in Europa voorkwam. In hoeverre zij hier autochthoon zijn, is moeilijk meer uit te maken. Verneau neemt aan, dat zij van Europa uit naar Afrika zijn overgestoken. Vast staat, dat de Arabische immigratie der 7de, doch vooral der 16de eeuw zeer intensief is geweest, zodat de meeste Berbers kunnen beschouwd worden als een Arabisch-Berbers mengvolk. De Berbers, die zich in het Atlasgebergte en in de minder toegankelijke oasen terugtrokken, wisten zich aan de Arabische invloed vrij goed te onttrekken, maar het overgrote deel is vrijwel geheel gearabiseerd, wat tot uiting komt in godsdienst, taal, bouwstijl en kleding. Onder de Berbers vindt men blonde en bruine typen.
De eerste werden wel toegeschreven aan de invloed der Vandalen* en inderdaad zou de 10-14 pet met blond haar en lichtgekleurde ogen — 4 pet heeft werkelijk blauwe ogen -— aan een Noordse inslag doen denken. Echter vindt men deze typen al vermeld bij antieke auteurs vóór de komst der Vandalen, wier aantal bovendien zeer klein was in vergelijking met het totaal der toen daar wonende Berbers.
Men verdeelt de Berbers gewoonlijk in:
a. landbouwende Berbers met vaste woonplaatsen: de Matmatas in het Z. van Tunis; de Chaouïas in het Aurusgebergte, de Kabylen in Djoerdoera of Groot-Kabylië, Klein-Kabylië en Algiers; de Riffijnen en de Sjleuh in Marokko en de Mzabieten (Beni M’sab) in de oasen der Algerijnse Sahara. Tot hen hebben ook behoord de thans uitgestorven Guanchen der Ganarische eilanden;
b. nomadiserende Berbers: de Toearegs, de Moren en de Chaouïas op het plateau in het W.
PROF. DR H. TH. FISCHER
Lit.: E. Westermarck, Ritual and belief in Morocco (London 1926, 2 dln); L. Bertholon et E. Ghantre, Recherches anthropologiques dans la Berbérie oriëntale (Lyon 1913, 2 vols); R. Gottevieille-Giraudet, Les races de FAfrique du Nord et la population oranaise. Revue anthropologique, 40 (1930).