Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

EÜBOEA

betekenis & definitie

of (Euboia, Euripos of Negroponte) is een Grieks eiland in de Aegeïsche Zee, van Thessalië gescheiden door het kanaal van Trikeri en van Locris, Boeotië en Attica door het Atalantikanaal en een smalle zeestraat, de Euripos, thans Egripo, met welke naam het volk ook het eiland zelf bestempelt; uit deze laatste naam is de Italiaanse naam Negroponte ontstaan. Over het N.-deel van die straat bij Chalkis (of Chalcis) heen kan men ij sedert 410 v.

Ghr. het eiland door middel van een brug bereiken. Het eiland heeft een lengte van 170 km en een gemiddelde breedte van 22 km; de oppervlakte bedraagt 3775 km2. Euboea is zeer bergachtig en een drietal gebergten verdeelt het in N.-, Middel- en Z.-Euboea. In het N. verrijst het Galzadesgebergte met de Xiron-Oros (bij de Ouden het Telethrion), ter hoogte van 885 m. In de middelste groep rijst de Delphi (Dirphys) tot een hoogte van 1745 m op en in de zuidelijke de Ocha — thans de St Eliasberg — tot een hoogte van 1475 m. Hier en daar vindt men marmer, vooral een blauwachtige grijze soort, die als marmer van Carystus beroemd was bij de Antieken.

Aan de oostkust, bij Kymi, vindt men een bruinkolenafzetting en ten N., bij Aedepsos, warme geneeskrachtige bronnen. Weiden en naaldbossen bedekken de hellingen van het gebergte in het N.deel van het eiland; in het midden worden uitgestrekte bossen van kastanjebomen aangetroffen; de bergen in het Z. zijn nagenoeg kaal. Het klimaat is er zeer gezond; de bodems van de dalen worden bevloeid en zijn vruchtbaar. Voortbrengselen zijn: katoen, olijfolie, wijn, tarwe, ooft, citroenen, zijde en honig.Het eiland vormt te zamen met de N.-Sporaden (o.a. Skyros 207 km2), Petalos (15 km2) de Nomos (= departement) Euboea (of Ewia), die in totaal op 4108 km2 179 523 inw. telt. De voornaamste nederzettingen op Euboea zijn: de hóofdstad Chalkis (Euripo) met 17 297 zielen, gelegen aan de O.zijde van de Z. ingang van de Golf van Ewia; Kymi in het N.O. van het eiland, en Karystos (Karistos) aan de gelijknamige baai in het Z.-deel van Euboea.

Aanvankelijk was het eiland in het N. bewoond door de Thessalische Histiaeërs, in het midden door de Abanten en Cureten, en in het Z. door de Dryopen. Later kwamen er volksplantingen uit Attica en men rekende de bewoners tot de Ionische stam. Eerst werd het door koningen beheerst, later in een republiek herschapen. De steden verkregen allengs een volkomen zelfstandigheid en veel van deze kwamen tot grote bloei, inzonderheid Chalkis en Eretria, die talrijke volksplantingen uitzonden naar het schiereiland van Thracië (Chalcidice) en naar Sicilië en het Z. van Italië. Pericles bracht in 446 (v. Chr.) het gehele eiland onder het gezag van Athene.

In de laatste phase van de Peloponnesische Oorlog voegden de eilanders zich bij Athene’s tegenstanders. Na de slag bij Ghaeronea (338 v. Chr.) moesten zij zich onderwerpen aan Philippus van Macedonië. Na de val van de Macedonische heerschappij kwamen zij onder Romeins gezag en vormden in naam een vrije staat, totdat het in 146 aan de provincia Macedonia werd toegevoegd. Vespasianus bracht het onder bij Achaja. Later was het een deel van het Byzantijnse rijk; het werd in 1211 door de Venetianen veroverd, somtijds door eigen hertogen bestuurd en in 1470 aan de Turken onderworpen.

Na de stichting van het koninkrijk Hellas vormt Euboea met het eiland Skyrós een nomos, die in drie eparchiën: Chalkis, Xirochoro en Carystia verdeeld is. Overblijfselen van enig belang uit de Oudheid komen er slechts op twee plaatsen voor, nl. te Eretria (o.a. de tempel van Apollo Daphnephoros en een theater) en te Dystos (resten van de oude stad). De grote attractie van Euboea is echter in de eerste plaats het onovertroffen natuurschoon. H. A. BOMER

Lit.: F. Geyer, Topographie u. Gesch. der Insel Euboea (Berlin

1903).

< >