Frans bioloog (Etampes 15 Apr. 1772 Parijs 19 Juni 1844), werd in 1793, als eerste in Frankrijk, hoogleraar in de zoölogie der gewervelde dieren. In 1798 begeleidde hij Napoleon als bioloog op diens expeditie naar Egypte.
De keizer benoemde hem in 1807 tot lid van het Instituut en in 1809 tot hoogleraar in de zoölogie aan de medische faculteit te Parijs. Hij heeft zich vooral gewijd aan de studie der vergelijkende anatomie en sprak het denkbeeld uit van een aan het ganse dierenrijk ten grond liggende planmatige eenheid (unité de composition). In de afstammingsleer beschouwde hij zich als leerling van Lamarck in zoverre dat hij aan het milieu een grote invloed toekende. In zijn wetenschappelijke strijd met Cuvier (in de Parijse Académie 1830) waarvoor Goethe zich zeer interesseerde, werden de methoden der vergelijkende anatomie besproken en de grenzen aan die methoden gesteld.Bibl.: Histoire naturelle des mammifères (samen met Cuvier, 4 dln, 1820-1842); Philosophie anatomique (2 dln, 1819-1822); Sur le principe de l’unité de composition organique (1828); Cours de l’histoire naturelle des mammifères (1828); Principes de philosophie zoologique (1830); Notions synthétiques de philosophie naturelle (1838).
Lit.: Isidore G. St-Hilaire, Vie, travaux et doctrine scientifique d’E. G. S.
H. (Paris 1847); Ducrotay de Blainville, Cuvier et G. (1890).