Duits schrijver (Heidelberg 29 Mrt 1895), ging van de schoolbanken naar het front; in Wereldoorlog I toonde hij zich een officier in hart en nieren en verwierf de orde Pour le Mérite. Kort na de vrede schilderde hij zijn belevenissen in de materiaalveldslagen en zong hij de lof van het krijgsmanshandwerk.
Van 1925 af woonde Jünger in Berlijn, waar hij zich aan publicistische arbeid en aan de verlevendiging van het nationaal besef wijdde. Van deze tijd af houdt hij zich gaarne bezig met problemen van de toekomstige ontwikkeling der mensheid. In Der Arbeiter (1932) tekent hij zo het ontwerp van een mechanisch-collectieve toekomststaat met een nieuw heerserstype. Vlak voor Wereldoorlog II herleidt hij in Auf den Marmorklippen (1939) de gebeurtenissen van zijn tijd tot een legendarisch verhaal, dat half in de werkelijkheid, half in een droomwereld speelt en de gebeurtenissen aan de oppervlakte, maar ook de stromingen in de diepte tekent. Tijdens de oorlog ging dit boek in stilte van hand tot hand. Hij neemt aan Wereldoorlog II deel en schildert in Gärten und Strassen (1942) de opmars naar Parijs.
Na 1945 verschenen van hem twee werken, die veel weerklank hebben gevonden. Eerst Strahlungen (1948), dat Jünger’s ervaringen in Parijs beschrijft, met de strijd tussen de oude Pruisisch-conservatieve weermacht en de nationaalsocialistische partij; ook Jünger’s contacten met Franse literatoren. Verder Heliopolis (1949), dat schildert hoe een proconsul zijn bewind staande tracht te houden tegen een georganiseerde terreur. De hoofdpersoon, commandant De Geer, die aanvankelijk aan de zijde van de proconsul staat, verdiept zich in de gnostiek en ziet in, dat hij voor het krijgshandwerk niet meer deugt. Als geheel is Jünger een problematieke figuur van onze tijd, die idealistische, romantische en materialistische trekken in zich verenigt en nuchterheid en hardheid met hallucinerende visioenen, metaphysica en symboliek verbindt.PROF. DR H. W. J. KROES
Bibl.: In Stahlgewittem (1920); Der Kampf als inneres Erlebnis (1922); Das Wäldchen 125 (1925); Feuer und Blut (1926); Das abenteuerliche Herz (1929); Die totale Mobilmachung (1931); Blätter und Steine (1934); Afrikanische Spiele (1936); Der Friede. An die Jugend der Welt (1944, uitg. 1948); Sprache u. Körperbau (1947); Atlantische Fahrt (1947); Im Inselfrühling (1948); Die goldene Muschel (1948); Myrdun (1948).
Lit.: W. Müller, E. J. Ein Leben im Umbruch der Zeit (1941); Erich Brock, Das Weltbild E.J.’s (Zürich 1945); K. F.Baedeker, E. J. (in: Hamburgische Akad.
Rundschau i946-’47); K. O. Paetel, E. J. Weg und Wirkung (1949); H. Becher, E.
J. (1949); E. Dvorak, Die Sprache E. J.’s (in: Deutsche Beiträge, 1949).