een Duitse stad in het Land Thüringen, aan de Gera en aan de voet van het Thüringerwoud, ligt aan de hoofdspoorlijn van Leipzig-Halle naar Frankfort a.d.M.-Kassel en heeft verder spoorwegverbindingen met Sangerhausen, Ritschenhausen, Nordhausen en Langensalza. De stad was tot 1873 een sterke vesting en telt (1946) 174 633 inw. (1939: 165 615 inw.).
Zij bezit een zeer groot aantal kerken, w.o. vele Protestantse. Tot de R.K. kerken behoren de Dom met een gedeeltelijk Romaanse toren en een in 1349-’72 in Gothische stijl gebouwd koor, en de Gothische Severuskerk. Voorts telt de stad vele 16de eeuwse Renaissance-huizen in de Michaëlisen Johannesstraat, terwijl de schilderachtige Krämerbrücke over de Gera aan beide zijden met winkelhuizen is bebouwd. Het voormalige klooster van de Ursulinen is thans een opvoedingsgesticht. Het Augustijner klooster, waar Luther van 1505-1508 verblijf hield, werd in 1820 een stichting voor arme, verwaarloosde kinderen. Van de universiteit, die er vroeger bloeide, is niets anders over dan de Boyneburgse bibliotheek. Erfurt bezit tal van onderwijsinstellingen w.o. een doofstommen-instituut en een landbouwschool, verder een museum voor kunst en stedelijke oudheden en een voor Thüringse oudheden en klederdrachten. Erfurt dankt zijn ontwikkeling aan zijn grensligging tussen Duits en Slavisch gebied, aan de voet van een koninklijke nederzetting op de Petersberg, en een geestelijke nederzetting op de Domheuvel. De Gera verdeelde deze handelsstad in een Duits- (Fischmarkt) en een Slavisch deel (Wenigemarkt). De oudste ommuring dateert uit 1167, de tweede die tot 1873 bewaard bleef, uit 1480. In de middeleeuwen bracht vooral de verbouw van wede (een kruisbloem, die de grondstof voor een blauwe verfstof en voor zeep leverde) in de naaste omgeving grote rijkdom, zodat de stad in staat was uit eigen middelen in 1392 een universiteit te stichten. Het hedendaagse Erfurt vormt het economische en het verkeersmiddelpunt van Thüringen. Het bezit een belangrijke industrie, vooral schoenfabrieken en fabrieken van bovenkleding. Daarnaast zijn er fabrieken van wollen, katoenen, linnen en zijden stoffen, van meubelen, boeken steendrukkerijen, zeepfabrieken, branderijen, mouterijen en brouwerijen, terwijl het ook het middelpunt vormt van de door Chr. Reichart (1685-1775) in de omgeving ingevoerde tuinbouw, die zich vooral op de teelt van groenten- en bloemzaden heeft toegelegd.Volgens de sage werd Erfurt in de aanvang van de 5de eeuw door zekere Erpo gesticht en naar deze Erpesford genaamd. Bonifacius vestigde er in 742 een bisdom, dat echter weldra verdween. Karel de Grote verhief Erfurt in 805 tot een koopstad, waarna het spoedig toenam in bloei en in de 12de eeuw tot de Hanze behoorde. Hoewel Erfurt geen vrije Rijksstad was, genoot het een nagenoeg volkomen staatkundige onafhankelijkheid. De stad sloot in 1483 een verbond met Saksen en tevergeefs trachtte Keur-Mainz zijn aanspraken op haar te doen gelden, totdat het met behulp van executietroepen haar in 1664 veroverde. In 1802 kwam Erfurt echter aan Pruisen en na de slag van Jena in de macht van de Fransen. Jan. 18x4 gaf het zich over aan de Pruisen, die echter de sterkte op de Petersberg eerst in Mei 1814 bemachtigden. Door het Wener Congres werd de stad aan Pruisen toegewezen. In 1946 werd het gouvernementsdistrict Erfurt bij het Land Thüringen gevoegd.
Lit.: W. J. A. v. Tettau, E. in seiner Vergangenheit und Gegenwart (2. Aufl., 1880); A. Overmann, Die älteren Kunstdenkmäler der Stadt E. (1912); Erfurt. Bearb. im Auftrag d. Magistrat v. L. Bögl (2. Aufl., 1927); Führer von E. (1927); H. Kunze, E. (1928); W. Schnellenkamp, Beiträge z. Entstehungsgesch. der Thüringer Waidstädte, I. Diss. Jean 1930 (1929); K. Beyer u. J. Biereye, Gesch. der Stadt E., I (1935); M. Wähler, Die Bevölkerungsbewegung in E. während d. letzten Jahrhunderte (1940).