oude hoofdstad van het vroegere vorstendom Reuss jongere lijn, thans deel uitmakend van het Duitse Land Thüringen, ligt aan de Witte Elster en is een belangrijk spoorwegknooppunt van spoorlijnen naar Leipzig, Jena, Plauen, Saalfeld. Zij telt (1946) 89212 inw.
In het oude stadsdeel liggen de hoge huizen met in de rotsen uitgehouwen kelders. Vermeldenswaard zijn o.a. het oude stadhuis en de Simson-fontein. De industrie is zeer belangrijk, vooral de (door Nederlandse wevers) vervaardiging van wollen stoffen (met kamgarenspinnerijen, ververijen en apprêteer-inrichtingen) en de vervaardiging van textielmachines. Verder zijn er andere takken van metaalnijverheid (o.m. fabricage van naaimachines), grote grafische bedrijven, enz.
In de omgeving is veel bloementeelt. Tegenover Gera, op de linkeroever der Elster, ligt de voorstad Untermhaus met de Gothische Mariakerk uit de 15de eeuw en daarboven op de helling van de Hainberg het vorstelijk slot Osterstein met veel kunstschatten.Geraha, was waarschijnlijk aanvankelijk een nederzetting van de Sorben, behoorde sedert 999 aan het stift Quedlinburg en werd in 1200 aan de voogden van Weida afgestaan, terwijl de markgraaf van Meissen in 1358 leenheer werd. In 1639 werd het door de Zweden verwoest. De heerlijkheid Gera, 249 km2 groot, was sedert het midden der 13de eeuw in het bezit van een lijn der latere vorsten van Reuss, kwam in 1550 aan de Plauense hoofdlijn en werd in 1666 met Saalburg aan een zijlijn toegekend, na wier uitsterven (1802) de heerlijkheid kwam aan de vorstenhuizen Reuss-Schleiz en Reuss-Lobenstein-Ebersdorf, die tot 1848 de regering gemeenschappelijk voerden, waarna het Huis Schleiz alleen de macht kreeg.
Lit.: H. Meissner, Die Stadt Gera und das fürstliche Haus Reuss, 2 dln (1893-’95).