Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

EMPIRE

betekenis & definitie

(Frans: Style Empire) is de stijlbenaming voor een periode in de geschiedenis van de kunst in Frankrijk, die na een kort vóórspel (Style du Consulat 1799-1804) de regeringen van keizer Napoleon I (1804-1814), Lodewijk XVIII (1815-1824) en Karel X (1824-1830) omvat. Het tijdvak 1815-1830 wordt gewoonlijk met de term Restauration aangegeven.

Het bezit geen eigen stijl maar borduurt voort op de principes, die tijdens het Empire waren opgekomen. De Style Empire in engere zin omvat slechts de decoratieve en de toegepaste kunsten. Tegenwoordig heeft de term een wijdere strekking gekregen en worden — niet zonder de diverse kunsten en kunstenaars geweld aan te doen — alle kunsten van 1800-1830 onder het begrip Style Empire samengevat. Het valt niet te loochenen, dat keizer Napoleon persoonlijk in het kunstleven van zijn tijd heeft ingegrepen, geleid door de wens de glorie van het keizerschap tot uitdrukking te brengen. Desniettegenstaande is de lijn van de historische ontwikkeling der Franse kunst van de Style Louis XVI en het Directoire af niet onderbroken. De aansluiting bij de antieke kunst, die het hoofdkenmerk van de Style Empire uitmaakt, kan men sedert het midden der 18de eeuw waarnemen. De ontdekking van Pompeji en Herculaneum, benevens de reizen en expedities naar de landen rondom de Middellandse Zee, die in somptueuze boeken werden beschreven en afgebeeld, hebben stimulerend op de kunstenaars gewerkt. Men spreekt wel tijdens het Empire van „le goût néo-grec”. Dit betekent evenwel allerminst een Renaissance van de Griekse kunst: er bestaat immers een hemelsbreed verschil tussen het wezen van de Griekse kunst en dat van het Empire. De kunst van Frankrijk 1800-1830 mist alle vitaliteit en maakt vóór alles de indruk van het kunstmatige. Bepaalde antieke motieven en zekere decoratieve vormen worden vaak gedachtenloos overgenomen. Men neemt het uiterlijke over, doch staat vreemd tegenover de antieke geest. Wat deze aan de Oudheid ontleende vormen zelf betreft, deze gaan alle terug op Romeinse voorbeelden, waarbij te bedenken valt, dat deze op hun beurt grotendeels teruggaan op de Hellenistische kunst, die zich in de drie laatste eeuwen vóór Christus in de om de Middellandse Zee gelegen landen ontwikkeld had. Bij deze stand van zaken worden meteen de talrijke ontleningen aan de Oudegyptische kunst begrijpelijk: zij komen via het antieke Italië (Pompeji) naar Frankrijk. De prenten van Giovanni Battista Piranesi (1720-1778), wiens zoon Francesco een prentenuitgeverij (chalkografie) in Parijs opende (met Napoleon als beste klant), bevatten eveneens naast Romeinse voorbeelden talrijke Egyptische siermotieven. De expeditie van Napoleon naar Egypte (1798) bracht een nieuwe impuls van belangstelling voor dit land en zijn kunst teweeg. Werden tijdens het Louis XVI de antieke motieven op speelse wijze opgenomen en verwerkt, de Style Empire is in dit opzicht krachtens zijn academischdoctrinaire opvatting veel stijver van karakter. De natuurlijke élégance van vroeger maakte plaats voor koele voornaamheid, welke laatste de enig mogelijke uitdrukking werd geacht voor de waardige representatie, die werd nagestreefd. De Style Empire is feitelijk een veel minder zuivere uiting van het Franse genie dan bijv. de voorafgaande Louis XVI. Van de natuurlijke charme der Franse kunst gedurende de 18de eeuw blijft tijdens het Empire hoegenaamd niets over. In wijder verband gezien maakt de Style Empire deel uit van de Neoclassicistische golf, die van Italië en Frankrijk uit de meeste cultuurlanden in Europa (Rusland inbegrepen) overspoelt.In de architectuur hebben tegen het einde van de periode van de Style Louis XVI François Joseph Bélanger (1745-1818) en diens zwager, de decorateur Jean Démosthène Dugourc (1749-1825),de weg voorbereid, die leidt tot de Style Empire. Beider werk wemelt van antieke motieven. Op hen volgen de beide in nauwe samenwerking arbeidende architecten Charles Percier (1764-1838) en Pierre François Léonard Fontaine (1762-1853), die als de eigenlijke scheppers van de Style Empire beschouwd plegen te worden. Inderdaad hebben deze beiden dank zij hun rijke inventie (vooral Percier) en hun enorme werkkracht de stijl het stempel opgedrukt. Zij hebben veel in opdracht van Napoleon gewerkt, interieurs ingericht en feestdecoraties ontworpen. Naast hun talrijke uitgevoerde bouwwerken, waarvan wij slechts de Arc de Triomphe du Carrousel (1806-1807) en de merkwaardige Chapelle expiatoire du roi Louis XVI aan de Rue d’Anjou in Parijs (1815-1826) noemen, hebben vooral de door hen beiden uitgegeven prentwerken tot de verbreiding van hun kunst tot zelfs over de landsgrenzen bijgedragen. In 1812 zag hun hoofdwerk Recueil de décorations intérieures het licht. In deze duidelijke maar overigens kurkdroge omtrekgravures hebben beide architecten al hun aesthetische aspiraties blootgelegd. Men ziet op deze interieurs, waarin de rechte lijn, het vlak en de symmetrie de boventoon voeren, een bonte mengeling van motieven, waarvan zojuist de oorsprong werd aangestipt. De toepassing van palmetten, arabesken, tropeeën en al dergelijke meer, gedeeltelijk reeds uit de Style Louis XVI bekend, zijn in deze prenten verwerkt. Sommige motieven als de medaillons en de geplooide gordijnen herinneren aan de Adam Style in Engeland. Deze invloed valt te verklaren uit het verblijf van Fontaine in Engeland (1792-1794), dat op diens studietijd in Italië volgde. De betekenis van de grote schilder Pierre Paul Prud’hon (1758-1823) voor de ontwikkeling van de Style Empire is bescheiden vergeleken met die van Percier en Fontaine. Van de architecten uit deze tijd moet Alexandre Pierre Vignon (1763-1828) genoemd worden, die in 1806 van Napoleon opdracht ontving een Temple de la Gloire te ontwerpen, sindsdien in een kerk veranderd en bekend staande onder de naam de Église de la Madeleine (1807-1842). Deze quasi Griekse tempel is temidden van de Parijse huizenzee altijd een vreemdeling gebleven, terwijl het met het klassieke beursgebouw van Alexandre Théodore Brongniart (1739-1813) van 1808 al niet veel anders het geval is. De Arc de Triomphe de l’Étoile, van 1806-1836 naar het ontwerp van Jean François Chalgrin (1739-1811) opgetrokken, is een regelrechte import uit het antieke Rome. Wat de beeldhouwkunst aangaat: hier ontbreken de werkelijk grote figuren. Jean Antoine Houdon (1741-1828) was reeds over het hoogtepunt van zijn kunnen heen, toen hij moeizaam de richting van het Neoclassicisme insloeg en bijv. zijn marmeren buste van Napoleon vervaardigde. De meesters, aan wie de keizer en zijn verwanten opdrachten gaven, als de beeldhouwers François Joseph Bosio (1769-1845), Denis Antoine Chaudet en Pierre Cartellier (1757-1831), geraakten geheel in de schaduw door de oprijzende ster van de Italiaanse grootmeester Antonio Canova. De dictatorsfiguur onder de kunstenaars van deze tijd was de schilder Jacques Louis David (1748-1825), die o.m. de grote gebeurtenissen van het keizerrijk — evenals vroeger die van de Revolutie — in beeld bracht. Met de val van de keizer moest hij naar Brussel uitwijken.

Hoe een interieur er tijdens het Empire uitzag kan men thans nog het beste zien in de goed bewaard gebleven vertrekken met de oorspronkelijke decoratie en stoflage in de kastelen Malmaison, Fontainebleau en Compiègne. In Parijs zelf vindt men, aan de Rue de Lille gelegen, in het huis, dat

Eugène Beauharnais cens bewoond heeft, uitmun-tende specimina van de Style Empire. Reeds van buiten gezien vertoont het huis, waarin later de Duitse ambassade gevestigd was, een hoogst zonderling ingangsportaal, in 1806 naar ontwerp van Jean Augustin Bernard (1744-1807) gebouwd. Dit portaal is in zuiver Egyptische stijl opgetrokken. Zo zien wij zuilen met lotoskapitelen, ingezonken reliëfs en zo al meer.

Van de kunstnijverheidsproducten trekt allereerst het Empire meubel de aandacht: het is zoveel als de specialiteit van deze stijl. De ontwikkeling neemt reeds tijdens het Directoire haar aanvang. Tijdens het daarop volgende Consulaat komt de psyche in de mode, een hoge staande spiegel, die om twee pinnen draait. Een tweede meubel is de méridienne, die als rustbank dienst doet en die tot een middagdutje uitnodigt (vandaar de naam!); het is een van de weinige meubelvormen van het Empire, waar de symmetrie is opgegeven. De verschillende vormen van bedden (Lit en bateau, Lit à la grecque e.a.) zijn rijk versierd en verguld. Op de kanten van het hoofdeinde vindt men vaak Cornucopiae alsook zwanen of arenden, zeer geliefde motieven, die in het Empire te pas en te onpas gebruikt worden. Soms zijn de attributen, op de bedden aangebracht, gekozen in verband met het beroep van de slaper; vandaar treft men termen aan als: Lit à trophées, Lit Neptune en andere meer. De bekende vorm van de Empire stoel met licht uitgeholde rugleuning staat alweer onder invloed van de Romeinse stoel. Gedacht werd aan de plechtige Sella curulis, het zitmeubel der hoge Romeinse magistraten. Er heerst hier intussen een zekere verwarring tussen de antieke Sella, die de vorm van een vouwstoel had, en de Romeinse cathedra, waarvan de gedaante inderdaad in hoofdzaak overeenkomt met de Empire stoel. De poten van de stoelen (ook die van de tafels en kasten), meest rechthoekig van doorsnede, zijn geheel recht (met uitzondering van de licht gebogen achterpoten van de stoelen) en óf geheel glad en gepolitoerd, d.w.z. zonder cannelures, òf wel in de vorm van hermen met vergulde vrouwekoppen. In de plaats van hermen komen ook vaak karyatiden voor (bijv. bij guéridons). Waar mahoniehout in die tijd nog zeer kostbaar was, nam men, wat materiaal betreft, soms zijn toevlucht tot iepenof citroenhout, vaker evenwel tot het procédé van opgelegd hout, een techniek, die toen een hoge graad van volmaaktheid bereikte. Waar mahoniehout zich bezwaarlijk tot houtsnijwerk leent bracht men overal op de meubels verguld bronzen reliëfs aan, een werkwijze, waarin vooral Pierre Philippe Thomire (1751-1843) uitblonk. Deze reliëfs, in Neoclassieke stijl uitgevoerd, hadden slechts een zeer gering opstaand reliëf, ten einde de werking van het vlak niet te verstoren. De bekleding der zitmeubelen was damast-satijn met discrete figuren versierd of ook wel gobelin. Kenmerkend voor de hele sfeer van het Empire zijn de talrijke krijgsmotieven op de geappliceerde bronzen beslagen; zij symboliseren maar al te duidelijk het karakter van Napoleons keizerrijk: helmen, zwaarden, krijgstropeeën, fasces en Victoriafiguren. Daarnaast treft men ook dikwijls fabeldieren aan als sfinxen, gevleugelde leeuwen en medusa-koppen. De technische afwerking was doorgaans voortreffelijk, de afschaffing der Jurandes (in 1791) ten spijt. De Jacobs zijn de beroemde meubelmakers van deze tijd. Zij werken veelal naar ontwerpen van Percier en Fontaine. Een van hen, François Honoré Jacob, bijgenaamd Jacob-Desmalter (1770-1841), geldt als een der stichters van de Style Empire op meubelgebied. Zuiver aesthetisch beschouwd zijn deze cubische meubelen zwaar en massief, niettegenstaande het feit, dat voor het oog de onderdelen van elk meubel gemakkelijk uit elkaar te nemen zijn, hetgeen op een onvoldoende begrip voor natuurlijke, organische structuur wijst. Een onaangenaam aandoende gladheid treft het oog, dat nergens geboeid wordt door het doodse, stijve, glimmende oppervlak der meubels. Ook het beslagwerk voelt men als iets „opgeplakts” ; het mist feitelijk decoratieve betekenis vanwege zijn incidentele optreden, dat de structuur der meubelen niet verduidelijkt.

Onder de goudsmeden genoot Olande Odiot (1763-1849) de meeste bekendheid, terwijl Joseph Marie Jacquard uit Lyon (1782-1867) zijn naam schonk aan een bepaald soort zijdeweefsels. Ten slotte heeft het costuum tijdens het Empire niet onbelangrijke wijzigingen ondergaan. Zo dient bijv. bij de vrouwelijke dracht gewezen te worden op de hoog gegorde, naar beneden lang afhangende rokken met spaarzame garnering (meander-rand). Voor zijn militairen schreef Napoleon ook nieuwe costuums voor.

DR W. R. JUYNBOLL

Lit.: Behalve naar de diverse prentwerken van Percier en Fontaine, de moderne plaatwerken op het gebied van bouwen meubelkunst, alsmede naar monographieën van verschillende hierboven geciteerde kunstenaars, zij verwezen naar: Emile Bayard, Le Style Empire (Paris 1911) (uitsluitend wegens instructief illustratiemateriaal); Louis Hautecoeur, Rome et la Renaissance de l’Antiquité à la fin du XVIIIe siècle (Paris 1912) (gewichtig voor de vóórgeschiedenis) ; G. Lehnert u. A., Illustr. Gesch. des Kunstgewerbes (Berlin 1914), Bd II, S. 339-396; Henry Martin, Le Style Empire (Paris 1925); E. Bourgeois, Le Style Empire. Ses origines et ses caractères (Paris 1930); Pierre Francastel, Le Style Empire du Directoire à la Restauration (Paris 1939) (beste moderne samenvatting met uitvoerige bibl.).

< >