Gedurende de zes eeuwen die liggen tussen Hippokrates en Galenus heeft de geneeskunde zich sterk ontwikkeld, zoals blijkt uit een vergelijking van de School van Cos met de kennis en werkwijze van een Aretaeus of een Caelius Aurelianus.
Maar naarmate het feitenmateriaal aangroeide namen ook de hypotheses toe om de verschijnselen te verklaren. Zij waren van verschillende aard, dikwijls zeer scherpzinnig uitgedacht en bevatten vaak de kiem van de grote ontdekkingen der toekomst. Juist omdat de geleerden die deze hypotheses opbouwden meer belang stelden in theoretische verklaring dan in waarneming en ervaring heeft men hen aangeduid als de dogmatici.
Naast de dogmatici vindt men in genoemde zes eeuwen mannen, die tegen deze door de geneeskunde ingeslagen weg protesteerden en in het andere uiterste vervielen: zij verkondigden het beginsel van uitsluitend waarneming en onderzoek en miskenden de waarde van redenering en hypothese. Herophilos stond aan het hoofd van deze nieuwe richting.
De stichter der Empirische School steunde op de filosofie van Pyrrhon, die een algeheel ongeloof in de betrouwbaarheid der menselijke kennis leerde. In overeenstemming met dit scepticisme definieerde Herophilos’ leerling Philinos ziekten door middel van haar symptomen : koorts is een aandoening die zich openbaart door versnelling van de pols en warmteverschijnselen over het gehele lichaam; gezondheid is de toestand waarin een mens verkeert die geregeld en volledig al zijn levensverrichtingen kan volbrengen.
Onder de aanhangers van de Empirische richting moeten genoemd worden: Akron en Philinos’ leerling Serapion en vooral Herakleides van Tarente, die de wetenschappelijke waarheid boven de principes van de School stelde, waardoor hij juist het aanzien dezer laatste verhoogde. Ook behoren tot de empirici Zopuros, schrijver van een verhandeling over geneesmiddelen, ingedeeld volgens hun werking en Menodotos, de geestelijke vader van het epilogisme (zie onder). Aan het empirisme maakten de geniale inzichten van Galenus een einde.
METHODE VAN HET EMPIRISME
De empirici putten hun kennis uit vier bronnen: waarneming, historie, analogie en epilogisme. De waargenomen feiten groepeerden zij dusdanig, dat zij een geheel vormden, een verzameling ziekteverschijnselen van vaste samenstelling, de zgn. symphore. Zij onderzochten bijv. zorgvuldig de afgescheiden stoffen, sputum, urine enz. om na te gaan met welke eigenschappen hiervan men andere symptomen moest combineren om een symphore te vormen. Zo bemerkten zij dat slijmerig, roestbruin sputum behoorde tot een symphore, waarvan ook steken in de zij, koorts enz. deel uitmaakten, en gaven haar de naam pneumonie.
A. Waarneming
De symptomen, waarvan de School een diepgaande studie maakte, werden verdeeld op verschillende wijzen, nl. uitgaande van:
1. hun specificiteit (indeling in algemene symptomen, voorkomende in verschillende symphoren, en specifieke of pathognomonische, die uitsluitend tot één bepaalde symphore behoren en als kenmerk daarvan kunnen dienen);
2. hun graad van belangrijkheid (indeling in essentiële symptomen, zonder welke de ziekte niet zou bestaan, bijkomstige, welker ontbreken het ziektebeeld niet aantast, en later optredende of epiphenomena, uit de ziekte voortkomende verwikkelingen);
3. hun hevigheid;
4. de ziekteperiode, waarin ze voorkomen. De empirici wezen er vooral op, dat men de waarneming niet mocht beperken tot één orgaan dat aangetast scheen of uitsluitend tot het pijnlijke lichaamsdeel, maar dat men alle organen en lichaamsfuncties moest nagaan, om zich op de hoogte te stellen van het verband en de wisselwerking tussen het zieke orgaan en het gehele lichaam met al zijn levensverrichtingen.
B. Historie
Naast hun persoonlijke waar-nemingen hielden de empirici rekening met die van tijdgenoten en voorgangers, echter slechts in zoverre deze volgens hun methoden te werk waren gegaan. „Onnauwkeurige waarnemingen betekenen de ondergang der geneeskunst” zeiden zij.
C. Analogie
Hiertoe namen de empirici hun toevlucht bij een hun onbekend ziektebeeld. Zij zochten dan in de hun ten dienste staande verzameling symphoren de feiten die het meest met de nieuwe overeenkwamen.
D. Epilogisme
Deze werkwijze werd toegepast bij gevallen, waarin de ziekteverschijnselen niet waarneembaar waren voor de zintuigen van de beschouwer. De empirici poogden dan langs de weg der redenering (dus feitelijk in strijd met hun grondprincipe) zich een beeld te vormen van een verborgen beschadiging in het binnenste der organen.
THERAPEUTICA DER EMPIRICI
Slechts het toeval heeft geleid tot de ontdekking der eerste geneesmiddelen. Men had gezien, dat een patiënt van zijn hoofdpijn was bevrijd door een neusbloeding, een braking, een diarrhoe en men gebruikte daarom in een overeenkomstig geval een aderlating, een braakmiddel of een purgatief. Ook de werking van andere geneesmiddelen, bijv. het pijnstillend effect van opium heeft men door ondervinding leren kennen. De empirici hebben dan ook opgemerkt dat de aanhangers van de meest uiteenlopende richtingen in de geneeskunst, hoe verschillend zij ook over de aard en behandeling der ziekten mochten denken, toch dezelfde geneesmiddelen voor dezelfde doeleinden gebruikten.
DR J. G. G. TRICOT ROYER