Fries kroniekschrijver (Westeremden? ca 1175 - Wittewierum 1237), was een leerling der Benedictijnen, studeerde theologie te Orleans, Parijs en Oxford, waar hij tevens, evenals zijn broeder Addo, belangrijke werken uit de Oudheid afschreef. Vervolgens werd hij magister aan de school te Emisia (Westeremden).
Hij trad daarna toe tot de Praemonstratenserorde en stichtte in 1214 het klooster Bloemhof te Wittewierum, waarvan hij tot zijn dood abt was. Als zodanig woonde hij herhaaldelijk de kapittelvergaderingen van zijn orde te Prémontré bij en maakte zich verdienstelijk voor de verbetering van liturgie en kerkzang in de Friese kloosters. Het belangrijkste zijner werken is een kroniek over de jaren 1204-1234. Zij behelst niet alleen de stichting van het klooster, maar ook veel bijzonderheden omtrent de Friese Ommelanden en de Kruistochten. Die kroniek is vervolgd door Menko, de derde abt, die haar tot aan zijn sterfjaar (1273) heeft voortgezet, en later waarschijnlijk door Folkerd, de vijfde abt, nog tot het einde der 13de eeuw.Bibl.: Moderne uitgaven der Kroniek: H. O. Feith en G. Acker Stratingh (Werken Hist. Genootsch., Nieuwe reeks, IV, Utrecht 1866); L. Weiland (Monumenta Germaniae, S.S. XXIII, 1874, 464-572); Ned. vert. van W. Zuidema en J. Douma (Utrecht 1939).
Lit.: J. Bolhuis van Zeeburgh, Kritiek der Friesche geschiedbeschrijving I (1873); A. W. Wijbrands, De abdij Bloemhof te Wittewierum in de 13de eeuw (Verh. Kon. Akad., afd. Letterk. XV, 1883); J. Romein, Gesch. v. d. Noord-Nederl. geschiedschrijving i. d. Middeleeuwen (1932).