Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Abt

betekenis & definitie

is een woord, afkomstig van het Aramese abba, vader. Reeds ten tijde der apostelen werden de geestelijke oversten „vaders” genoemd.

De vorm „abbas” bleef vooral in gebruik voor de hoofden der oud-christelijke woestijnbewoners, in onderscheid met de bisschoppen, die pateres werden genoemd. Later ging in de Latijnse kerk het woord over op de oversten van kloostergemeenten, terwijl in de Griekse kerk de naam Archimandriet of Igumeen werd gebruikt. In de geestelijke orden, na de 11de eeuw gesticht, dragen de oversten niet meer de naam abt, maar gardiaan, prior, rector, superior enz. (z abbé).Men onderscheidt ten eerste religieuze en seculiere abten (abkates regulares et seculares). De eersten zijn de eigenlijke oversten van kloostergemeenten, die öf slechts over hun kloosterlingen macht hebben óf tevens over de bewoners van een bepaald grondgebied. Deze hebben een zgn. quasibisschoppelijke macht. Ligt hun gebied binnen een diocees, dan heten zij abbates quasi nullius (nl. dioceseos); ligt het buiten een diocees, dan dragen zij de naam abbates nullius (nl. dioceseos). Deze beiden worden exempte abten genoemd, evenals de abten van abdijen, welke rechtstreeks van den Paus afhangen, niet van den diocesanen bisschop. Hiertoe behoort bijv. de abt van Monte Cassino. Zijn zij aan een bisschop onderworpen, dan heten zij niet-exempt.

Seculiere abten zijn geestelijken, aan wie, meest zonder enige jurisdictie over de kloostergemeente, een deel der inkomsten van de abdij is toegewezen. Men noemt deze in sommige gevallen commendataarabten. Deze werden oorspronkelijk door de kloosterlingen zelf, later door den Paus benoemd, die ook aan sommige vorsten een presentatierecht verleende. Het woord commendataarabten komt van het latijnse commendare, toevertrouwen. Vroeger werd de zorg van abdijen, die zich niet konden verdedigen of in stand houden, toevertrouwd aan een machtig persoon. Later leidde dit tot velerlei misbruiken.

Leekenabten, abtgraven (abbas- of abbato-comites) waren niet-geestelijken, dikwijls hogere krijgslieden, aan wie inkomsten ener abdij werden toegewezen. Dit geschiedde o.a. in Frankrijk sinds Karel Martel. Soms behielden de vorsten rijke abdijen voor zichzelf, zo was Hugo Capct abt van St. Denis en van St. Martinus van Tours.

Wanneer de abten door den Paus in een consistorium bevestigd worden, dragen zij de naam van consistoriaalabten (bijv. die van Einsiedeln).

De benoeming der abten geschiedt volgens het gewone recht door keuze der kloosterlingen. Voorwaarden: de candidaat moet zijn een zoon uit een wettelijk huwelijk, 40 jaar oud, sedert tien jaar geprofest. De aanstelling tot abt werd uitgesloten voor die abdijen, welke jaarlijks naar de oude schatting meer dan 200 goudguldens inkomen hadden. Deze werden door den Paus vergeven. Dit voorbehoud werd in Duitsland in 1447 opgeheven. In andere landen werd door gewoonterecht of concordaat aan meerdere katholieke vorsten een presentatierecht toegekend voor zulke abdijen evenals voor vele andere. Hierdoor zijn de leken-abten ontstaan; hun aanstelling is aanleiding geweest tot vele misbruiken.

Onder de rechten der abten behoorde meestal het privilegie om de bisschoppelijke waardigheidstekenen: mijter, staf en ring te dragen en op enkele dagen op pontificale wijze de H. Mis te celebreren. De staf van een abt draagt, tenminste na de 16de eeuw, tot onderscheiding van de bisschopsstaf een kleine vaan (pannisellus).

De abtswijding is een sacramentale, geen sacrament.

Aartsabt is een eretitel van enige zeer belangrijke Benedictijner kloosters zoals Monte Cassino. Beuron enz.