(Alces) is de naam van een geslacht uit de familie der Herten (Cervidae) waartoe een viertal soorten behoren. De Europese Eland (Alces alces) is een groot, plomp, gedrongen dier met een lange kop, een brede bek met overhangende, dichtbehaarde, eeltachtige bovenlip, een dikke hals en hoge, plompe poten met wijd uitgespreide hoeven.
Hij wordt tot bijna 3 m lang, 2,5 m hoog en 300-400 kg zwaar; hij is het grootste Europese hert. De huid is dicht bedekt met lang, golvend haar; de nek, de hals en het voorste gedeelte van de borst dragen zwarte manen. De zomervacht is roodachtig bruin; alleen de onderzijde en de binnenzijde van de poten zijn witgrijs. De wintervacht is lichter en grijzer. Het gewei der stieren, dat wel 20 kg kan wegen, is bij oudere dieren schoffelvormig. Ook stangenvorming komt voor; dieren met een dergelijk gewei zijn echter minderwaardig en moeten worden afgeschoten.In het Pleistoceen bewoonde de eland het grootste gedeelte van Europa, behalve het Z. en werd ook in Nederland aangetroffen. Thans leeft hij nog in Oost-Pruisen (Kurische Nehrung), Polen, de Baltische landen, Finland, Rusland, Noorwegen en vooral in Zweden. Naar het O. reikt zijn areaal tot in Siberië. In Oost-Siberië wordt hij evenwel vervangen door een andere soort (Alces pfizenmayeri). De eland leeft in bossen en uitgestrekte moerassen met veel berken, essen en wilgen, ’s zomers alleen of in families, ’s winters in roedels. Zijn voedsel bestaat uit bladen en knoppen en veel boombast (schadelijk!), maar ook uit gras en kruiden, vooral waterplanten.
De bronsttijd Valt in Sept.; er is dan echter geen roedelvorming, zoals bij de edelherten. Na een draagtijd van 9 maanden wordt het jong (zelden twee) geboren (roodachtig bruin en ongevlekt).
Dit blijft ongeveer een jaar bij de moeder en is na 2J jaar in staat zich voort te planten. De levensduur is ca 20 jaren.
Nauw verwant is de Amerikaanse Eland of Moose (Alces americana) uit Canada en de noordelijke V.S., die wat groter en donkerder gekleurd is. De Reuzeneland (Alces gigas) uit Alaska en van het Kenaï-schiereiland is nog groter en donkerder. De spanwijdte van zijn gewei kan soms bijna 2 m bedragen. Vlees, huid en gewei der elanden worden gebruikt als bij de andere herten.
DR A. SCHEYGROND
Lit.: A. E. Brehm, Tierleben, Säugetiere, dl 3 (Leipzig-Wien 1920);F. Bromée,DasElchwild (Neudamm 1940) ;K. Floericke, Wisent und Elch (Stuttgart 1930); M. Kakies, Elche zwischen Meer und Memel (Berlin 1936); S. Merrill, The moose book (1916); O. Schulze, Im Banne des Nordlichts (Neudamm 1931).