is de Bijbelse naam van het in de middeleeuwen Choezistân en in moderne tijden Arabistân genoemde Z.W. deel van Perzië. Het is een ten N. entenO. door de randbergen der Iraanse hoogvlakte ingesloten laagland, dat door talrijke bergstromen wordt geïrrigeerd; alleen de Karoenrivier (oudtijds Eulaeus) bereikt de zee (vroeger direct, tegenwoordig door de Sjatt al-Arab).
De tweede belangrijke rivier is de Kercha (oudtijds Choaspes). Dit gebied is alleen door een waterloze steppe van Babylonië gescheiden, maar heeft toch geografisch en klimatologisch een geheel ander karakter dan het Eufraat- en Tigrisgebied. Ook de bevolking was blijkens de taal van oudsher zeer verschillend.Behalve in de Bijbel (o.a. het boek Esther en Genesis XIV) komt de naam van het land voor in de Babylonische inscripties in de vorm Elamtu. Reeds in het derde millennium vóór Christus was Elam de erfvijand van de in Babylonië gestichte staten. Maar ook uit Elam zelf zijn Elamietische oorkonden in spijkerschrift bewaard, die tot drie door grote tussenruimten gescheiden perioden behoren. De oudste is van vóór 2400 v. Chr.; de tweede van 1300-1100 v. Chr., terwijl de derde samenvalt met de bloeiperiode van het Perzische Achaemenidenrijk. Het Elamietisch spijkerschrift is een vereenvoudigde vorm van het Sumerische spijkerschrift en de taal is de oude inheemse taal van het land (welks naam deze inschriften Ha-tamti spellen), die eerst in de middeleeuwen geheel is uitgestorven. Voor zover uit de inschriften is op te maken, had Elam sedert de oudste tijden eigen koningen; het politieke centrum was de stad Susa. Talrijke militaire expedities werden van Babylonië uit en later van Assyrië uit tegen dit rijk ondernomen, waarbij dit soms tijdelijk werd onderworpen; anderzijds schijnt Babylonië zelf nooit een Elamietische dynastie te hebben gekend. Nadat ca 640 v. Chr. de Assyrische koning Assurbanipal Susa had ingenomen en verwoest, volgde spoedig daarna de inlijving van het land bij het Rijk van de Meden en van de Perzen. Cyrus I, de eerste Achaemenidische koning, was oorspronkelijk heerser van het oostelijk aan Elam grenzende gebied Ansjan. De belangrijkheid van Elam onder de Achaemenieden spreekt uit het feit, dat de talrijke inscripties van Darius en zijn opvolgers bijna alle, naast het Oudperzisch en het Babylonisch, ook in het Elamietisch zijn vervat. Daardoor werd ook voor het eerst bekendheid met deze taal gekregen, wat weer de ontcijfering van de inschriften uit oudere perioden mogelijk heeft gemaakt. Deze oudere documenten leren o.a. de namen van verscheiden Oudelamietische góden kennen. Er zijn in Elam nog oudere resten van beschaving gevonden, zoals rotsreliëfs en vooral veel aardewerk, dat door de archaeologen weer aan verschillende perioden wordt toegeschreven. Onze kennis van de overblijfselen en documenten van het oude Elam danken wij vooral aan het werk van de door J. de Morgan geleide Franse archaeologische expeditie in Perzië van 1897. Het inscriptie-materiaal — waarvan een groot gedeelte in het Louvre is ondergebracht — is vooral bewerkt door Scheil, terwijl de werken van Dieulafoy over Susa de andere archaeologische resultaten samenvatten. De ceramiek is vooral door Conteneau bestudeerd. Later zijn andere ontdekkingen in Elam gedaan door Herzfeld.
De Perzen noemden het land Chuwâdja (de Griekse schrijvers kennen hier de Uziërs), waarvan de latere naam Choezistan en ook die van de tegenwoordige hoofdstad Ahwaz is afgeleid. Verder noemden de Grieken het land Elymaeis of ook Susiana. Na de Achaemeniedentijd is Elam nooit meer een zelfstandig koninkrijk geworden. Van oudsher was het sterk aan Semietische immigratie onderhevig en in de tijd van de Arabische veroveringen vestigden zich daar veel Arabische stammen, vanwaar de moderne naam Arabistan. In de Mohammedaanse middeleeuwen telde dit gebied een aantal bloeiende steden, die vooral om haar textiel voortbrengselen vermaard waren. In latere tijd is de welstand van deze nu Perzische provincie sterk achteruitgegaan, o.a. door verwaarlozing van de irrigatie. In de 20ste eeuw evenwel heeft de exploitatie van petroleumbronnen door de Persian Oil Company, met als centrum Ahwaz, nieuwe grote bedrijvigheid in het land gebracht.
PROF. DR J. H. KRAMERS
Lit.: J. de Morgan, Hist. de l’E. (Paris 1902); F. W. König, Gesch. E.’s (1931); C. Huart, L’Iran antique, E. et Perse (Paris 1943); G. Calderon. History of early Iran (Chicago 1936); M. Dieulafoy, Musée du Louvre. Les antiquités de Suse découvertes et rapportées par la mission Dieulafoy (Paris 1913).