(d.i. moerasland), in het Fins Suomi of ook Suomenmaa, republiek in het N. van Europa, strekt zich uit tussen 59°50' en 70°5'N.Br. en tussen 19° 16' en 32°30' O.L.v.Gr. Het land grenst in het N. aan Noorwegen en de Sovjet Unie, in het O. aan de Sovjet-Unie, in het Z. aan de Finse Golf, in het W. aan de Botnische Golf, die een kuststrook van 490 km bespoelt en vele kleine baaien vormt, en aan Zweden.
De totale oppervlakte bedraagt 338 395 km2, waarvan 31 560 km2 water; het aantal inw. (1948): 3 895 000.Bodemgesteldheid
Het met ontelbare grotere en kleinere meren bedekte land vertoont in zijn kusten bodemgesteldheid grote overeenkomst met het Scandinavische schiereiland. Talrijke scheren en eilanden vormen een rand om het vasteland; een grote eilandengroep in hei Z.W. schijnt te wijzen op een vroegere samenhang met Zweden. Het midden van Finland is een 130-200 m hoog plateau met meren en rotsen. De voornaamste keten is de Maanselka. De hoogten zijn gering en steile bergvormen ontbreken vrijwel geheel. De grootste hoogten treft men in het N. in Lapland aan (Haldefjall 1258 m) De bodem bestaat uit gneis, glimmerlei, hoornblendelei en stollingsgesteenten als graniet, kwartsporfier, diabaas, dioriet en nepheliensyeniet. In het oostelijk en noordelijk gedeelte vindt men zandsteenachtige (jatulische) kwartsieten met donker gekleurde schaliën, waarin hier en daar anthraciet voorkomt; zij zijn sterk geplooid en evenals de horizontaal liggende jotnische zandsteen uit de voorcambrische tijd afkomstig. Kwartaire vormingen bedekken dikwijls de oudere gesteenten.
In het uiterste Z.O. zijn deze kwartaire vormingen zo dik, dat zij de andere geheel bedekken. Voor het overige zijn het meestal meer aaneengesloten eindmorenen (bijv. de dubbele, in het Z.W. zelfs driedubbele rug van de Salpausselkä, door de Finnen ook wel Sandåsar genoemd, hoewel vermoedelijk meer aan een eindmorene moet worden gedacht) en de uit het N.W. in Z. en Z.O. richting verlopende echte radiale asar. Deze zijn veelal honderden km dwars door het gehele land te volgen. Verder heeft het kruipende landijs voor de morenerand hier en daar fluvioglaciale zandvlakten (zanders of sandr) opgebouwd. Groot zijn die echter niet in Finland. Tamelijk uitgebreid zijn zij ook in het N.W., waar zich daarop zelfs zandstuivingen vormden. De vele meren zijn grotendeels aan de afschavende en uithollende werking van het ijs, voor een ander deel aan de afsluitende werking van de eindmorenen (o.a. de Salpausselka) te danken. Na het verdwijnen van het landijs waren het Z.W. en het midden van het land aanvankelijk onder water gedompeld. Geleidelijk is het land echter na de ontlasting van de ijskap omhoog gerezen en deze rijzing heeft zich, vooral in het Z.W., midden en N. van het land, tot in de jongste tijd voortgezet; hier en daar zelfs 1-2 m per eeuw, zodat menige zeehaven droogliep en zich zeewaarts had te verplaatsen om haven te kunnen blijven. In het W. echter worden dan ook vele vruchtbare zeekleiafzettingen achter en tussen de scheren gevonden, die thans een uitstekend beploegbaar land opleveren. Elders moet men moeizaam tal van zwerfstenen uit de losse grond verwijderen om een bruikbare akker te krijgen.
Van de nuttige delfstoffen vallen magneetijzer, koperkies, grafiet en smaragd te vermelden.
De voornaamste rivieren zijn de grensrivier met Zweden, de Torneå met de Moenio, de Kemi, de Oeloe, de Koemo en de Kymmene. Van de meren noemen wij het Enare(of Inari-) meer in het N. benevens het grote centrale merenstelsel, dat uit een oostelijk (Saima en Pielisjärvi), midden(Päijanne) en westelijk (Näsijärvi) stelsel bestaat. De meren zijn onderling en met de Finse Golf door talrijke kanalen verbonden. De voornaamste kanalen zijn: het Konnuskanaal, het Tapiale-, het Nerkko-, het Lempoisen het Walkiakoskanaal. Het Saimakanaal verbindt het Saimameer, dat op het Ladogameer afwatert door de Nuoscen, met de Finse Golf. Bij de vrede met de Sovjet-Unie moest Finland het benedengedeelte van het kanaal met de belangrijke houthaven Viipuri (Viborg) afstaan, waardoor dit kanaal van vrijwel geen betekenis meer is. Ook de afstroming van het Enaremeer is door de gebiedsafstand bij Petsamo voor Finland verloren gegaan.
Klimaat
Het klimaat is koud, maar gezond, vooral aan de zee. De temperatuur daalt in de winter (Oct.-Mei) niet zelden tot —30 en —40 gr. C. De gemiddelde jaartemperatuur van Kuopio is —10 gr. C., Wasa —6 gr. C. en in Lapland —15 gr.C. Nachtvorsten komen (vooral bij vroeg invallende noordenwinden) dikwijls tot midden in de zomer, die zeer heet is (30 gr. C.), voor. De Julitemperatuur van het binnenland is gemiddeld 17 gr.C., van de westkant 14-16 gr.C. en van Lapland 11 -14 gr. C. Hoewel de zomer in de kuststreken niet warmer is dan in het binnenland, worden door de veelvuldige regens en de sterke dauw de gewassen daar eerder rijp; ook duurt de herfst aan zee langer. De gemiddelde jaartemperatuur bedraagt te Enontekis —2,7 gr.C., te Abo + 4,6 gr. C. De jaarlijkse neerslag bedraagt in de kustzone van het Z.W. 700-800 mm, in het N.O. van het land 400-500 mm. Te Helsinki (Helsingfors) valt 580 mm per jaar; het aantal regendagen is er 156.
Planten- en dierenrijk
z palaeo-arctische regio.
Bevolking
De Finse bevolking bestaat voor 9/10 uit eigenlijke Finnen en voor 1/10 uit Zweedssprekenden. Deze laatsten wonen vrijwel uitsluitend in de kuststrook rondom en ten W. van Helsinki op de westkusten, ten Z. en ten W. van Wasa, en op de Alandseilanden. In 1946 woonden er van de toen aanwezige bevolking (4 052 577 zielen, waarvan 1 956 339 mannen) 25,2 pct of 1 021 172 personen in de steden; de rest was over het land verdeeld, met een grootste dichtheid in de zuidelijke streken, waar de dikkere losse jonge gronden een betere akkerbouw toelaten. In enkele gebieden stijgt daar de dichtheid van de landelijke bevolking tot ca 30 per km2 (op enkele lage buiteneilanden nog hoger). Helsinki (Helsingfors) telt (1946) 371662 inw., Toerkoe (Abo) 96470 inw., Tampere (Tammerfors) 89 071 inw., Pori (Björneborg) 40 150 zielen, Wasa (Vaasa) 37639 inw., Oeloe (Uleåborg) 36 432 personen, Lahti 34 024 inw., en Kuopio 28 710 inw. De bevolking is als volgt over het land verspreid:
Provincies Opp. in km2 (1 Jan. 1947) Bevolking (31 Dec. 1940)
Uusimaa (Nyland) 11 481 601 710
Toerkoe-Pori (Abo-Bjömeborg) 22 007 536 079
Häme (Tavastehus) 18429 420 438
Kemi (Kymmene) 9 157 628 300
Mikkeli (St Michel) 17476 203 627
Kuopio 35 744 398 512
Wasa (Vaasa) 40 394 599 774
Oeloe (Uleaboig) 56 665 327 422
Lappi (Lappland) 94 001 143 679
Alandseil. (Ahvenanmaa). . . 1 481 27 676
Totaal Finland 306 835 3 887 217
De bevolking telt (eind 1946) 3 889 121 Luthersen, 70 508 Grieks-Katholieken (Orthod.), 11 209 Baptisten, 1517 Joden, 1109 R.K. De Gr.-Katholieken staan onder een aartsbisschop, welke te Kuopio zetelt. De oude universiteit van Abo, die in 1640 werd gesticht, werd na de grote brand in die stad (7 Sept. 1827) overgebracht naar Helsingfors (Helsinki) (1948: 9263 studenten, waarvan 3877 vr.). In 1919 werd te Toerkoe opnieuw een Zweedse universiteit geopend (1948: 489 stud.); daarnaast kwam in 1922 een nationale Finse universiteit (1948: 486 stud.). Verder zijn te Helsinki een Technische Hogeschool (2169 stud.) en een drietal Economische Hogescholen (1 Finse met 521 stud. en 2 Zweedse met 537 stud.). Het middelbaar en het lager onderwijs in Finland zijn uitstekend in orde. Er zijn 175 lycea (62 286 leerl.) en 124 middelbare scholen (18869 leerl.), benevens 8 kweekscholen voor onderwijzers (1341 leerl.), 71 scholen voor voortgezet onderwijs (4403 leerl.), 237 lagere scholen (63 900 leerl.) in de steden en 5799 schooldistricten (399 507 leerl.) op het platteland. In het N. dragen de scholen een ambulant karakter in verband met de sterke verspreiding van de bevolking. Daarnaast vele scholen, welke voor bepaalde beroepen opleiden. Finland heeft een Finse Academie voor Wetenschappen (van 1908), een Finse en een Zweedse Maatschappij van Letterkunde (resp. van 1831 en 1885), een Finse Maatschappij voor Oudheidkunde (1870), een Maatschappij voor Planten Dierkunde (1821), een Aardrijkskundig Genootschap (van 1888) en verschillende andere instellingen en verenigingen op wetenschappelijk gebied.
Middelen van bestaan
Landbouw is de voornaamste tak van bestaan, hoewel het gecultiveerde areaal slechts 7,7 pct van de totale oppervlakte uitmaakt. Door de zo noordelijke ligging is de akkerbouw niet in staat Finland van de steeds stijgende behoeften aan graan te voorzien. En naarmate de invoer gemakkelijker geschiedde, ging de akkerbouw meer en meer van de eigen verbouw van broodgraan af en beperkte zich meer tot de verbouw van knolen bladgewassen voor de voeding van mens en dier: aardappelen, voederbieten enz. De tarwebouw verminderde, de teelt van rogge, haver en gerst handhaafde zich. Ook wordt nog vlas verbouwd. De akkerbouw, de veeteelt en de werkzaamheden in de bossen zijn vooral in het binnenland zeer nauw met elkaar verbonden. In de zuidelijke rand nemen de akkerbouw en de veeteelt een overwegende plaats in. De rundveeteelt gaat door stalvoeding met eigen verbouwde en ingevoerde voederartikelen gestadig vooruit. Bij de laatst gehouden telling (1941) werden 283 334 landbouwbedrijven geregistreerd, waarvan 104 324 beneden de 3 ha, 107 183 in de grootteklasse van 3-10 ha, 56 308 tussen de 10 en 25 ha, 14 788 in de grootteklasse van 25-100 ha en 731 bedrijven met meer dan 100 ha cultuurgrond. In 1947 waren 156 556 ha met rogge beteeld (opbrengst 196 000 ton), 137 970 ha met gerst (160 000 ton), 370 270 ha met haver (431 000 ton) en go 562 ha met aardappelen (1 114 000 ton). Van 914570 ha werd hooi gewonnen. Zeer belangrijk is de zuivelproductie; geproduceerd werden 23 600 ton roomboter in 1946. In 1947 werden 385 000 paarden, 1 074 000 koeien, 492 000 stuks ander rundvee, 982 000 schapen, 335 000 varkens en 1 446 000 stuks pluimvee geteld.
In Finland is meer dan de helft van de oppervlakte met bossen bedekt, die de voornaamste natuurlijke rijkdom van het land uitmaken. Hoofdzaak is het naaldhout, dat in grote hoeveelheden langs de meren, rivieren en kanalen naar de kusten en naar de fabrieken gevlot wordt. Voor een deel (40 pct) zijn dit staatsbossen, vooral in het binnenland; 8 pct bevindt zich in handen van grotere ondernemingen en ongeveer 51 pct in handen van kleine bezitters. De staat oefent controle uit op het kappen. De gebiedsafstand in Karelië beroofde Finland van 12,5 pct van zijn bosareaal, met daarin gelegen zijn meest betekenende bossen. De visserij zowel op de rivieren en meren, als ook op zee en in de scheren is van betekenis (robben, zalm, zeepaling of murenen, Oostzeeharingen of „Strömlinge”, sprot of „stint”).
De mijnbouw betekent niet veel. In het centrale deel wordt bij de meren wat moerasijzererts gewonnen, ook is er koper en wat goud. Men zegt dat de kopervoorraden bij Outokumpu de grootste zijn van geheel Europa. Het meeste betekent tot op heden de exploitatie van steengroeven voor bouwsteen; Finland bezit grote hoeveelheden rood graniet (graf van Napoleon), dioriet en syeniet.
De nijverheid houdt in de allereerste plaats verband met de enorme houtrijkdom van het land (houtzagerij en verder houtbewerking: deuren, kozijnen, woningen enz.; celluloseen papierindustrie). In 1946 telde men 531 zagerijen, waarvan 118 door waterkracht, 320 door stoom, 32 door olie en gas gedreven werden ; 4431 electrische motoren waren in gebruik. Na de houtbewerking moeten de ijzerindustrie, de textielfabrieken, de leerfabrieken, de chemische industrie en de tabaksindustrie genoemd worden benevens de electrotechnische industrie. De leveranties, die uit hoofde van het vredesverdrag aan de Sovjet-Unie moeten worden gedaan, hebben haar stempel gedrukt op de economische structuur van het land. Immers meer dan 1/3 van deze leveranties omvatten voortbrengselen van metaalbedrijven en machinefabrieken. In 1947 was dientengevolge 1/3 van de industriearbeiders werkzaam in de metaalnijverheid. De energievoorziening ondervindt door de gebiedsafstand in het Z.O. ernstige moeilijkheden; 1/3 van de opgewekte hydro-electrische energie van Finland ging voor het land verloren.
In 1946 waren er in de republiek 5691 grotere bedrijven, die 237 000 personen in dienst hadden en waarvan de productie in dat jaar een waarde van 112 081 millioen Finse marken vertegenwoordigde. Helsinki, Nyslott, Vilmanstrand, Pori zijn industriële centra. De textielindustrie deed Tampere (Tammersfors) de naam „Fins Manchester” verkrijgen, echter zonder de rook van de Engelse stad, door de ruime toepassing van waterkracht en electriciteit.
Handel en verkeer
In 1947 voerde Finland voor 46 971 mill. Finse marken in (1946: 24 274); in beide jaren voerde het land resp. uit voor 45 228 en 23051 mill. Finse marken. Ingevoerd werden granen enz., koloniale waren, metaal en metaalwaren, machines en apparaten, oliën en vetten, voederartikelen, delfstoffen enz., chemicaliën, weefstoffen, ruwe katoen, vlas en wol, garens, huiden en vellen. Uitgevoerd werden hout en houtwaren, papier en papierstof, boter, kaas, huiden en vellen, delfstoffen (bouwsteen enz.) en lucifers. Aan hout werd geëxporteerd : 1 928 000 m3 rondhout (1946: 1 304000 m3), 1 615 000 m3 mijnhout (1946: 1 247 000 m3), 416000 standaard (à 4,67 m3) gezaagd hout (1946: 278 000 st.) en 155 000 m3 triplex e.d. (1946:110 000). De leveringen volgens het vredesverdrag vertegenwoordigden in 1947 een waarde van 10500 millioen Finse marken (1946: 8775 millioen).
De eigen Finse handelsvloot telde (einde 1947) 644 schepen met een inhoud van 489 905 br. r. ton, waarvan 386 stoomschepen (411 197 ton), 91 motorschepen (50517 ton), 11 zeilschepen (12685 ton) en 156 zeilschepen met hulpvermogen (15 506 ton). De buitenlandse scheepvaartbeweging in de Finse havens beliep in 1947: 6015 inkomende en 5994 uitgaande schepen (1946 resp. 4420 en 4414). Het binnenlands waterwegennet omvat 4345 km bevaarbare waterwegen en 42 646 km geschikt voor het vlotten van hout. In 1946 werden hierop geteld 27 472 vaartuigen en 14 076 vlotten; de ontvangsten uit het binnenlands waterverkeer bedroegen 9 784 000 Finse marken. Ultimo 1946 kon Finland bogen op een spoorwegnet van 4860 km (uitgez. 250 km alles staatseigendom); in dat jaar werden 55 118 000 reizigers en 14 597 000 ton goederen vervoerd. Van Oeloe (Uleåborg) is er sedert Wereldoorlog I over Tornea verbinding met het Zweedse spoorwegnet. De kortste verbinding met Zweden geeft echter de veerdienst van Hangö naar Stockholm. Het wegennet heeft een lengte van 59 933 km, waarvan 31716 km straatwegen. Luchtlijnen verbinden Finland naast de spoorweg en de scheepvaartlijnen met het buitenland.
Munten, gewichten, geldstelsel
Het in 1886 ingevoerde metrieke stelsel werd in 1892 definitief voor algemeen gebruik voorgeschreven. In 1860 werd de kwart-zilveren roebel (250 g. fijn goud) als Finse Mark (Markka) van 100 Penniä als munt-eenheid vastgesteld. In 1870 werd de gouden standaard ingevoerd met het 10-markstuk (= 10 goudfrancs). Bankpapier mag sedert 1885 alleen door de Bank van Finland (1811 in het leven geroepen) worden uitgegeven. De gevolgen van Wereldoorlog I brachten de gelddepreciatie mede en ten slotte op 1 Jan. 1926 een nieuwe vaststelling van de gouden standaard op de basis van 39,70 Markka = 1 $. In Sept. 1931 volgde opnieuw een devaluatie in aansluiting bij het Engelse pond sterling. De gevolgen van Wereldoorlog II brachten opnieuw een devaluatie. Op 30 Sept. 1948 was voor 28 189 millioen mark aan papiergeld in omloop (1940: 5551 millioen markka). Naast de staatsbank zijn er nog 7 andere banken werkzaam met 457 kantoren; de deposito’s bij de banken op 30 Sept. 1948 waren 22820 millioen markka groot. Bij de Postspaarbank telde men eind 1947: 1 044 000 inleggers met een totaal van 8 394 millioen Finse marken (Sept. 1948: 9 184 millioen markka). Bij 468 andere spaarbanken met 1 882 000 inleggers beliep het tegoed 22 880 millioen Finse marken, bij verschillende coöperatieve instellingen was 11 360 millioen Finse marken belegd.
De staatsuitgaven vroegen in 1947 een som van 87811 millioen marken; aan inkomsten werden ontvangen 94 261 millioen Finse marken. Op het einde van 1947 bedroeg het totaal van de buitenlandse leningen 38 557 millioen, het totaal van de binnenlandse leningen 79 543 millioen, in totaal 118 100 millioen mark. Van de buitenlandse leningen was 34 377 millioen, van de binnenlandse 48 120 millioen geconsolideerd.
H. A. BOMER
Lit.: Annuaire Statistique de Finlande (Helsinki); Statistique Officielle de Finlande (Helsinki); Atlas van Finland 1925 (Helsinki 1929); Les frontières de Finlande (Helsinki 1921); P. Gamena d’Almeida, Etats de la Baltique Russie (Paris 1932); A.Adorjan La Finlande, rempart de l’Europe (Paris 1940); W. N. Bugbee, The Spirit of Finland (Syracuse 1940); H. de Ghambon, Aspects de la Finlande (Paris 1939); H. B. Elliston, Finland Fights (London 1940); J.H. Jackson,Finland. 2nded. (London 1939); Idem, Finland since the Armistice (Internat. Affairs 1948); A. Laitakari, Ore Resourcesin Finland and the Use of Them (Bank of Finland, Monthly Bulletin 1948); W. R. Me ad, The Finnish Outlook, Eastand West (Geogr. Journal 1949); B. Nordqvist, Prospectso Power Supply in Finland (Bank of Finland Monthly Buil. 1948); R. Numelin, Some Aspects of the Geography of Finland (Helsinki 1935); M. G. Schybergson, Politische Geschichte Finnlands 1899-1919 (Stuttgart 1925); A. M. Scott, Suomi, the Land of the Finns (London 1926); J. Stoye, Finnland: Junger Staat im Aufstieg (Leipzig 1939); V. Tanner, Die Oberflachengestaltimg Fmnlands (Helsinki 1938); J. H. Wuorinen, Finland: a Historical Survey (Helsinki 1938).
Beeldende kunst
A. PRAEHISTORIE
Uit praehistorische tijd, te beginnen met het neolithicum, stammen wapens, sieraden en gebruiksvoorwerpen, versierd met dierenkoppen en bandmotieven. In de 10de-12de eeuw ontwikkelde deze kunst zich tot grote hoogte. Ook resten uit deze periode sporen van weefen borduurwerk met geometrische patronen; deze kunst is door het volk tot in de moderne tijd voortgezet. Daarnaast kwamen dergelijke motieven in de houtsnijkunst niet tot zo’n hoge bloei als men van een zo houtrijk land als Finland mocht verwachten.
B. MIDDELEEUWEN
Met de komst van het Christendom in de 13de en 14de eeuw kwam de „grote” Finse kunst binnen het Europese cultuurgebied en wel in de Zweeds-Baltische sfeer. Uit de Romaanse tijd bestaan nog enkele eenvoudige natuurstenen kerken met westtorens en koor (Hammarland, Eckerö). De Gothiek bouwde drieschepige natuurstenen kerken met gewelven, losstaande torens met houten bekroningen en bakstenen geveltopversieringen van Baltische herkomst (Borgo, Hattula, Lollola, Helsinge); voorts hallenkerken zonder torens (Kernio, Sanoo, Tenhola). De belangrijkste is de Dom te Toerkoe (begonnen 1229), een hallenkerk, waarvan het middenschip verhoogd werd. Van de middeleeuwse kloosters is vrijwel niets over. Kastelen vindt men te Toerkoe, Hameenlinna, Viipuri en Olavinlinna, alle gerekte complexen met hoektorens. De graftombes en houten altaren en beelden uit de 15de eeuw vertonen verwantschap met de Zweedse en Noordduitse kunst, evenals de curieuze kerkelijke schilderingen (Hattula Tusula, Lohja).
C. RENAISSANCE
De invoer van het Lutheranisme ca 1520 deed de opdrachten voor kerkdecoratie ophouden, maar stimuleerde de opbloei van houten-kerkbouw (17de - 19de eeuw). Deze varieerde van zaalkerk tot kruiskerk (Kauhava, 1756; Keuruu, 1758) en hallenkerk (Padasjoki, 1675; Elimäki, 1678; Litti, 1693), en van laat Gothische stijl tot Classicisme. Oudste voorbeeld: Salvinen (1632). De beeldende kunst, voornamelijk voor de Zweedse landadel, was een derivaat van dat land, de meubelkunst eveneens. Enige graftombes in de Dom te Toerkoe behoren tot de groep Zweedse navolgingen van de Nederlandse De Keyseren Verhulst-monumenten. In de 18de eeuw bloeide een volkskunstachtige bijbelse schilderkunst, die naar vreemde voorbeelden werkte (Zuidduitse bidprentjes?).
D. 18DE EEUW
Een nieuwe phase brak aan toen in 1749 de Zweden op enige eilandjes vóór Helsinki de vesting Sveaborg (Suomenlinna) stichtten. Het werd een cultuurcentrum voor Finland. De sterke, geheel gespaard gebleven vesting is een der gaafste en belangrijkste voorbeelden ter wereld van het in de 18de eeuw toegepaste fortificatiesysteem. Er verrezen ook officierswoningen in Lodewijk XVI-stijl, en een graftombe voor de stichter Augustin Ehrensvärd, naar een schets van Gustaaf III van Zweden uitgevoerd door J. T. Sergelin in 1788. De uitstraling van het elegante Sveaborg was merkbaar in schilderen meubelkunst en architectuur (Gerechtsgebouw, Wasa; Academie, Toerkoe; kerk, Hämeenlinna; grote landhuizen als Nuhjala, Lempisaari, Teijo, Mustio, Björk, Fagervik).
E. 19DE EN 20STE EEUW
In 1808 werd Finland Russisch. Hiermee kwam een eind aan de Zweedse oriëntatie en brak de periode van de Russisch-Duitse Empirestijl aan. Nadat Toerkoe in 1827 door brand verwoest was, werd Helsinki hoofdstad. De stad werd volgens een ruitjesvormige plattegrond monumentaal aangelegd door C. L. Engel (1778-1840), een architect uit de school van Gilly. Engel bouwde de Nicolaikerk (later veranderd), het Regeringsgebouw, de Universiteit (alles aan één plein), de Russische H.-Geestkerk, de Universiteitsbibliotheek, het paleis van de keizer (thans van de president), kazernes en particuliere gebouwen. Ook werkte hij te Toerkoe. Zijn monumentaal voorbeeld werkt tot op heden in de Finse bouwkunst na. Neo-Renaissance (Staatsarchief, Helsinki, van C. G. Nyström) en neo-Gothiek (Ridderhuis, Helsinki, van G. Th. P. Chiewitz, 1815-1865) ontkwamen daaraan niet geheel. Deze monumentaliteit werd versterkt toen ca 1900 het rationalisme opkwam, onder leiding o.a. van Eliël Saarinen (1873) (Nationaal Museum, nog enigszins historiserend; Station, Helsinki). Hij ging later naar Amerika. Voorts zijn te noemen: Lars Sonck (Agricolakerk, Helsinki; landelijke woonhuizen), J. S. Sirén met zijn groots Rijksdaggebouw te Helsinki (ook fraaie interieurs), Erik Bryggman (stijlvolle en oorspronkelijke begrafeniskapel te Toerkoe, 1939-1941) en Marta Blomstedt (hotel Aulanko). Bovendien verrezen sanatoria (o.a. te Paimio door Alvar Aalto), universitaire instellingen en ziekenhuizen (o.a. te Helsinki door Jussi Paatela), flatgebouwen enz., vaak sober blokvormig, met een sterk gevoel voor dimensies.
De leidende beeldhouwer van het Empire was de Zweed Carl Eneas Sjöstrand (1828-1906), die te Helsinki werkte. Hij werd de leermeester van de Finse beeldhouwschool, waartoe behoorden Walter Runeberg (1838-1920), Emil Wikstroöm (1864-1942) (beiden talrijke standbeelden; portretkoppen) en Carl Wilhelm (Ville) Vallgren (1855-1940) (fontein van Havis Amanda, Helsinki; figuren, portretkoppen).
Vooraan in de jongste generatie staat Wäinö Aaltonen* (1894) (talrijke figuren, o.a. vier op de brug te Tampere,1928-1929; Paavo Nurmi, Atheneum, Helsinki 1924-1925, Alexis Kivi, 1930-1934, Stationsplein, Helsinki); beelden in de zittingszaal van de Rijksdag, 1930-1932; schipbreukmonument, Tampere; alles groot en monumentaal werk.
Verder: Eemil Halonen (1875), Felix Nylund (1878-1940) (gestyleerde figuren), Jussi Mäntynen (1886) (dieren), Gunnar Finne (1886) (strenge portretkoppen, figuren).
Na enige locale portrettisten en de op zichzelf staande vogelen landschapschilder Ferdinand von Wright (1822-1906) bloeide de schilderkunst der 19de eeuw op onder Duitse invloed. Verner Holmberg (1830-1860) vormde zich in de Düsseldorfse school tot landschapschilder. Zo ook Victor Westerholm (1860-1919), die echter later naar Parijs ging. Tegen 1880 begon Parijs te trekken. Berndt Lindholm (1841-1914) leerde de school van Barbizon waarderen. Albert Edelfelt (1854-1905) volgde hem; hij schilderde figuren, vaak in de open lucht, doch begon als historieschilder; zijn meesterwerk, een grote muurschildering in de aula der universiteit van Helsinki, voorstellende de inwijdingsoptocht van de universiteit te Toerkoe, ging in de laatste oorlog verloren. Aukusti Uotila (1858-1886) was een sterk Frans beïnvloede Finse parallel van Alfred Stevens. Helena Schjerfbeck (1862-1946) ontwikkelde zich van impressionniste tot expressionniste en elementariste (koppen). Aanvankelijk impressionnistische doch later monumentaal-decoratieve, verhalende schilderkunst onder invloed van Puvis de Chavannes e.d. gaf Akseli Gallen-Kallela (1865-1931), die vooral inspiratie vond in het nationale epos Kalevala. Naast hem zijn te noemen: Eero Järnefelt (1863-1937), Hugo Simberg (1873-1917), Pekka Halonen (1865-1933), Magnus Enckel (1870-1925) (Opstanding in de Johanneskerk te Tampere) en Juho Rissanen (1873). Ook Aaltonen (zie boven) schildert, in expressionnistische trant. Zo volgt de Finse schilderkunst op nationale wijze de Europese stromingen; tegenover de meer extreme richtingen daarvan staat zij echter gereserveerd. In de moderne kunstnijverheid munt uit de porseleinfabriek Arabia; voorts bloeien glas-, textielen smeedkunst (hekken, o.a. aan het Rijksdaggebouw en de begrafeniskapel te Toerkoe).
DR R. VAN LUTTERVELT
Lit.: W. Hagelstam, Axel Gallén (Stockholm 1904); A. Anderson, L’art relig. fini, au moyen âge (Helsinki 1921); J. J. Tikkanen, Die moderne bildende Kunst in F. (Helsinki 1925); C. Lindberg, Die Baukunst Finlands (Helsinki 1927); J. Oehquist, Neuere bildende Kunst in Finland (Helsinki 1930); G. Lindberg, Die Kirchen F.’s (Helsinki 1939); O. Okkonen, Die filmische Kunst (Berlin 1943, Finse tekst Helsinki 1928); publicaties van het Nationale Museum te Helsinki.
Muziek
In verband met de, in de loop der 19de eeuw, steeds sterker wordende belangstelling voor nationale muzieken, is ook de Finse, met haar eigenaardig karakter, in West-Europa min of meer geliefd geworden. Misschien heeft ook de populariteit van Grieg’s oeuvre — de Noorse volksliederen tonen velerlei verwantschap met de Finse — daartoe tijdelijk bijgedragen. Kenmerkend is het zwaarmoedig karakter in overeenstemming met de volkspsyche en de sombere natuur. De rhythmiek onderscheidt zich door bepaalde voorliefde voor de 5/4 maat.
Bevorderd werd de muzikale cultuur in Finland allereerst door een reeks verdienstelijke componisten, al hebben ook de geschriften van een Martin Wegelius (o.a. een driedelige Muziekgeschiedenis, 1893), Karl Flodin (o.a. over de ontwikkeling der Finse toonkunst (in „Die Musik” 1903 en 1904), Ilmari Krohn (over de 5/4 maat in de Finse folklore S.B. der Intern. M.G. II 1901), Adolf Leander e.a. daartoe het nodige bijgedragen. Van de componisten noemen wij B. H. Crusell (1775-1838), vermaard klarinetspeler, schrijver van concerten voor klarinet, kamermuziek en stukken naar Tegnér’s Fritjofsage. Voorts P. J. Hannikainen (1854), die verscheidene verzamelingen volksliederen en dansen uitgaf en tevens het eerste Finse muziektijdschrift Sdveleitd redigeerde. R. Kajanus (1856) schreef o.a. twee Finse rhapsodieën en symphonische gedichten; in 1897 werd hij benoemd tot muziekdirecteur aan de Universiteit te Helsingfors (Helsinki). I. H. R. Krohn (1867), privaatdocent aan bovengenoemde hogeschool, organist en ook een vruchtbaar componist, publiceerde o.a. een 4-delige verzameling volksliederen en schreef over Finse runen-melodieën. O. Merikanto (1868) kreeg naam als orgelvirtuoos, muziekcriticus en operacomponist. A. Järnefelt (1869), leerling van Busoni en Massenet, werd dirigent van het orkest te Wiborg en dat te Stockholm. E. G. Melartin (1875), directeur van het conservatorium te Helsingfors (Helsinki), schreef belangrijke symphonieën, kamermuziek, een vioolconcert, liederen. S. Palmgren (1878) werd in het bijzonder bekend als pianist en klaviercomponist. Van zijn hand verschenen o.a. een concert (cis-moll), een sonate, een Finse suite, doch mede twee opera’s en liederen. Verder zijn nog te vermelden E. G. Furnhjelm (1883), leerling van Sibelius en sedert 1909 leraar aan het conservatorium te Helsinki, wiens compositorische begaafdheid blijkt uit een symphonie D-dur en een concertstuk voor viool (es-moll); T. Kuula (1883), orkestdirigent te Uleaborg en schrijver o.a. van orkestwerken; A. E. Launis (1884), talentrijk componist en musicoloog, gepromoveerd op een dissertatie over ontstaan en verbreiding van runenmelodieën (1910). Hij trok vooral de aandacht door zijn kamermuziek en een opera zoeven Broeders (1913). Een zeer vermaard dirigent was nog Georg Schneevoigt (1872), als zodanig o.a. werkzaam in Riga, München en Helsinki; gedurende een tiental jaren leidde hij voortreffelijk de Kurhausconcerten te Scheveningen. De hedendaagse muziek wordt in Finland vertegenwoordigd door Yrjö Kilpinen (1892) die vnl. liederen op Finse teksten componeerde.
Finlands grootste muzikale figuur is ten slotte ongetwijfeld Jean Sibelius* (1865), componist van wereldnaam. Uitgaande van de nationale folklore, waarvan hij de geest in zijn werken uitnemend wist weer te geven, vertolkte hij in zijn eerste periode bovenal natuurstemmingen (En saga, Kullervo, Finlandia, De Zwaan van Tuonela). Later werd zijn stijl meer persoonlijk en is zijn werk vaak ongelijk van waarde. Tot het beste blijven behoren de Valse triste, het vioolconcert d-moll, het symphonisch gedicht De Zeenimf (in Amerika bekend als The Oceanides), de Mélisande- en Tempest-muziek. Van zijn symphonieën zijn de eerste en vijfde wel het meest geslaagd. Niet zelden lijdt zijn oeuvre aan een zekere langdradigheid en monotonie; doch zijn coloristisch vermogen en harmonische inventie blijven steeds belangrijk. Het sterkst schrijft Sibelius wel als programma-componist, getuige zijn Finlandia (een nationale strijdmuziek, welke door het Russische gouvernement verboden werd, doch niettemin haar weg vond over de gehele wereld) en zijn Mélisande-muziek. Het is interessant deze laatste te vergelijken met die van Gabriel Fauré: dan valt de typisch Finse, donkere kleur van Sibelius’ kunst wel zeer sterk op.
DR E. W. SCHALLENBERG
Lit.: K. Flodin, Die Entwicklung der Musik in F., in: Die Musik (1903/’04); S. Ranta, Das finn. Musikleben, in: Nord. Rundschau (1933).
Taal en letterkunde
De Finse taal behoort tot de Fins-Oegrische talen*. Zij kenmerkt zich door grote rijkdom aan klinkers en door armoede aan consonanten. De spelling is zuiver fonetisch en consequent doorgevoerd. Alle lange vocalen worden door verdubbeling aangeduid (dus ää, yy enz.). Er zijn ook talrijke tweeklanken. De vocalen worden onderscheiden in twee groepen, een der lage (a, o, u) en een der hoge (a, ö, y) klinkers. In een woord bepaalt de vocaal van de eerste lettergreep de kleur der volgende klinkers (z vocaal harmonie), hetgeen voor de flectieuitgangen dus dubbele vormen betekent. Zo staat tegenover kuolemattomuudellansa (door zijn onsterfelijkheid) täytymättömyydellänsä (door zijn onverzadigbaarheid). Er bestaan slechts de volgende consonanten: p, t, k, s, h, j, v, m, n, r, l, en in het midden van een woord d. Geen enkel Fins woord begint met meer dan één consonant; uit andere talen overgenomen woorden, die meer medeklinkers hebben, worden vereenvoudigd (Zweeds skruf, Fins ruuvï). Ook aan het eind van een woord komen slechts bepaalde consonanten voor. Het accent ligt op de eerste lettergreep en een bijaccent op elke volgende oneven syllabe; dus kálevàla.
De declinatie is rijk aan vormen; er zijn 15 naamvallen, alle gevormd door suffixen, die in verband met de stam bepaalde veranderingen kunnen ondergaan. Dit grote aantal naamvallen brengt mede, dat verschillende plaatsbepalingen door casus worden uitgedrukt, bijv. metsässä (in het bos), metsästä (uit het bos), metsään (naar het bos). Meervoudsuitgangen en pronominale bepalingen worden in het woordlichaam opgenomen, dus metsäissä (in de bossen), metsäistämme (uit onze bossen). In het werkwoord is een grote rijkdom aan nominale, infinitieve en participiale formaties, die weder op de gewone wijze verbogen kunnen worden. Zo betekent tullessansa: terwijl hij komt.
De woordenschat van het Fins kenmerkt zich door een groot aantal leenwoorden, die voornamelijk uit het Noordgermaans zijn overgenomen. Zij zijn voor een belangrijk deel reeds in het begin van onze jaartelling ontleend en zijn bewaard in een vorm, die met de Oudgermaanse volkomen overeenstemt. Daarna komt een Russische beïnvloeding vooral in het O. en een Zweedse, die sterk is in het W. van het land. Lange tijd is het Fins niet anders geweest dan een dialect der plattelandsbevolking, terwijl de officiële taal Zweeds was. Maar daarin kwam in de 19de eeuw verandering, toen zich het bewustzijn der Finse nationaliteit begon te ontwikkelen, gesteund door het opsporen der oude volkspoëzie. Na de bevrijding van het Russische juk is het Fins de heersende taal in het land geworden en heeft het in korte tijd zover gebracht, dat het Zweeds in een sterk bedreigde positie gekomen is en welhaast tot bepaalde overwegend Zweedse delen zal worden beperkt. Zo is de volledige verfinsing der universiteit van Helsinki (vroeger Helsingfors) slechts een kwestie van tijd.
FINSE LITERATUUR
Hier wordt alleen behandeld de letterkunde, die in het Fins geschreven is (voor de in ’t Zweeds geschreven Finse lit. z Zweden, taal en letterkunde). De Finse literatuur begint met Michael Agricola, die in 1542 een Abc uitgaf en een aantal godsdienstige werken, zoals een gebedenboek, het N.T. en een misboek. Het zijn in de 16de-18de eeuw hoofdzakelijk religieuze boeken, die gedrukt worden. Zeer bekend is de Messiade van Matthias Salamnius, die onder de titel Ilolaulu Jeesuksesta, „Vreugdelied op Jezus”, in 1690 verscheen. Dit is een dichtwerk in 29 zangen, ruim 2000 versregels, waarin Jezus’ leven en dood bezongen worden. In 1642 kwam de gehele Bijbel in Finse vertaling te Stockholm uit. Hierin komt eerst verandering door het werk van H. G. Porthan (1739-1804), die voor het eerst belangstelling wist te wekken voor de onder het volk levende poëzie. Over de oorsprong van de volkspoëzie heeft hij soortgelijke denkbeelden als Herder, met wie hij ook bekend was. Leerlingen van hem hebben gewezen op de mythologische elementen in deze poëzie (zoals Lencqvist en Ganander). Deze gedichten, in het Fins runot genoemd, bestaan uit verzen, elk van vier trochaeën en met alliteratie.
Zij werden onder begeleiding van een soort citer (kantele), voorgedragen. Het is de onvermoeide Elias Lönnrot* geweest, die deze poëzie verzameld heeft, vnl. in het O. van het land, waar in Karelië aan weerszijden van de grens een grote rijkdom gevonden werd. Overtuigd, dat dit de brokstukken waren van een groot oorspronkelijk volksepos, waagde hij de poging dit te reconstrueren. Dit werk, door hem Kalevala* genoemd, kan de toets der wetenschappelijke critiek niet doorstaan, maar is van enorme betekenis geweest voor de herleving der Finse literatuur. Zo is het verschijnen van de eerste uitgave (32 zangen met 12 000 verzen) in 1835, een gebeurtenis in het Finse cultuurleven; in 1849 kwam Lönnrot met een tweede, sterk vermeerderde editie ( 50 zangen met 23 000 verzen). Daarnaast kwam in 1840 de Kanteletar, een verzameling van kleinere, hoofdzakelijk lyrische runo-zangen, die in de Kalevala geen plaats hadden kunnen krijgen (ongeveer 24 000 verzen). Noemen wij nog de bundels spreekwoorden, raadsels, toverliederen (loitsurmoja, 1880), die Lönnrot heeft uitgegeven, dan blijkt genoeg, welke omvangrijke werkzaamheid hij in dienst van zijn volk heeft verricht. Deze plotseling verkregen nationale literatuur, gepaard aan de nationale herleving uitgaande van mannen als J. L. Runeberg* en J. V. Snellman*, heeft in ongelofelijk korte tijd het Fins tot een belangrijke cultuurtaal gemaakt.
Een aantal volksdichters, onder wie Paavo Korhonen (1775-1840) te noemen valt, rezen in het land op. Nadat van 1850-1863 het drukken van Finse boeken door de Russische regering beperkt was, kwam er een des te sterkere reactie na 1863. Voor de wetenschappelijke behandeling van de Finse taal, die tot cultuurtaal moest worden verheven, maakte zich Ahlqvist (1826-1889) verdienstelijk. De staatsman Yrjö-Koskinen (1830-1889) gaf een geschiedenis van Finland, Julius Krohn (1835-1888) was als literair-historicus werkzaam, hij behandelde vooral het probleem der Kalevala (later voortgezet door zijn zoon Kaarle Krohn). De grote dichter van deze periode is Aleksis Kivi* (Stenvall) (1834-1872), die vooral bekend is door zijn roman Seitsemän veljestä (De zeven broeders). Naast hem werkten J. H. Erkko (18491906), die novellen, drama’s en lyriek gaf; Cajander (1846-1913), die zich verdienstelijk maakte door een Shakespeare-vertaling, en Minna Canth die vooral dramatisch werk leverde. De uit de boerenstand voortgekomen Pietari Päivärinta (1827-1913) gaf beschrijvingen uit het volksleven. Als uitbeelder van het boerenleven dient vooral genoemd Kauppis-Heikki (1862-1920). Onder de latere schrijvers verdienen nog te worden vermeld Juhani Aho (1861-1921), J. Linnankoski (1869- 913) en Maila Talvio (geb. 1871), die in haar romancyclus Itämeren Tytär (De dochter van de Oostzee) het oude Helsinki doet herleven. Tegenwoordig is er een brede literaire productie, waarin de stromingen van de Europese literatuur weerspiegeld worden, maar waarin ook het eigen Finse karakter zich weet te handhaven. Onder de hedendaagse schrijvers nemen de Nobelprijswinnaar F. E. Sillanpää (geb. 1888) met zijn Miehen Tie (De weg van een Man), Rippi (De communie), Unto Seppanën (geb. 1904) met zijn Myrsky ja Aurinko (Storm en Zon) en Urho Karhumäki met zijn Korpiherra (Heer van de wildernis) wel een eerste plaats in.
Lit.: V. Thomsen, Über den Einfluss der germanischen Sprachen auf die finnisch-lappischen (Halle 1870); Setälä, Bibliographisches Verzeichnis der in der Literatur behandelten älteren germanischen Bestandteile in den ostseefinnischen Sprachen (1912-1913); T. S. Karsten, Germanisch-finnische Lehnwort beziehungen (Helsingfors 1915); J. Mikkola, Berührungen zwischen den westfinnischen und slavischen Sprächen (Helsingfors 1891); V. Vasenius, Suomalainen kiijallisuus 1544-1877 (1878-1891); H. Grellmann, Finnische Literatur (Breslau 1932); V. Tarkrainen, Suomalaisen Kirjallisuuden Historia (Helsinki 1934); J. L. Perret, Panorama de la littérature contemporaine de F. (Paris 1936); Finland en Karelië, verz. opstellen. Hfdst. F.’s letterkunde (1942); Voices from F., an anthology of F.’s Verse and prose in English, Finnish and Swedish (Helsinki 1946); Finska Berätters (Finse vertellers), bloemlezing v. Fins proza in het Zw. vert. (Helsinki 1947); Modem Finsk Lyrik (Stockholm 1947); V. A. Haila en K. Heikkilä, Suomalaisen Kirjallisuuden Historia (Finse lit. gesch., Helsinki 1947); Ekholm, Sjöding en Havre, Kirjallisuuden Historia (Helsinki 1947).
Geschiedenis
De Finnen vormen, met de Esten en de Lijven, een deel van de Fins-Oegrische volkerenfamilie. Zij bewogen zich in de eerste eeuwen na Christus langs de Zuidkust van de Finse en de Oostkust van de Botnische Golf, naar het Noorden en Westen; hun verre bloedverwanten, de Lappen en de Kwenen, boden weinig tegenstand en werden door hen in de richting van de Zweeds-Noorse grens weggedrongen. Sinds de 8ste eeuw leefden zij daar bodemvast onder drie stamhoofden; herinneringen aan die tijd bewaren de gedichten der Kalevala*. Gedurende de vikingtijd bedreven de Finnen herhaaldelijk plunderingen langs de Zweedse kust en de Zweden roofden slaven onder de Finse bevolking op de krijgs- en handelstochten naar het Oosten. Eerst in het midden van de 12de en het midden en het laatste kwart van de 13de eeuw ondernamen de Zweden onder Erik IX Edwardsson, de Heilige, de eerste Folkung Birger, en diens gelijknamige kleinzoon drie kruistochten, die achtereenvolgens de drie Finse staatjes Suomi, Tavastenland en Karelië onderwierpen en hen dwongen het Christendom aan te nemen. Zij bouwden de vestingen Turku, Hameenlinna en Viipuri en stichtten in Suomi een Fins bisdom; zij koloniseerden het land vooral aan de Oostkust van de Botnische Golf. Op te merken valt, dat bekering en kolonisatie hier niet zoals elders meer Zuidwaarts, onder de Esten en Lijven, en onder de Baltische stammen, het gevolg zijn geweest van ijveren van geestelijke ridderorden. Van die tijd af tot het begin van de 19de eeuw vormde Finland een deel van het Zweedse rijk. Administratie, recht en rechtspraak, na de Reformatie taal van kerk en onderwijs — hoewel voor de bureaucratie kennis van de volkstaal werd geëist — waren Zweeds; een der jongere zoons van de regerende koning placht de titel te dragen van hertog, later grootvorst, van Finland. Veel heeft het Finse volk, vooral gedurende de nieuwe geschiedenis, te lijden gehad van aanvallen op zijn open Oostgrens van de Russen. Iwan III — die zich door zijn huwelijk met een bloedverwante van de laatste Griekse keizer beschouwde als erfgenaam van aanspraken op de wereldheerschappij —Iwan IV en Peter I hebben het land door hun krijgsverrichtingen ontzaglijke schade toegebracht, vooral om Karelië met Viipuri, dat voor de nieuw gestichte Russische hoofdstad een bedreiging zou kunnen vormen, woedde de strijd. In de eerste helft van de 17de eeuw heerste er, ten gevolge van binnenlandse verdeeldheid in Rusland, een korte periode van rust; de oprichting van een universiteit in Toerkoe is voor het misdeelde volk van grote betekenis geweest. Het moederland, dat juist in deze periode zijn krachten moest versnipperen, was niet steeds in staat op voldoende wijze steun te verlenen. Niettemin nog in de 18de eeuw tijdens de verschrikkelijke jaren van Karel XII’s afwezigheid en van zijn verblijf in het Duitse Rijk, in Rusland, in Turkije en aan de Zweeds-Noorse grens (z Noordse oorlogen) bleef de trouw van de Finnen aan Zweden onwrikbaar. Eerst tegen het einde van de nieuwe geschiedenis vertoonden zich tekenen van ontevredenheid met het opperbestuur van overzee, verlangen naar zelfstandigheid en geneigdheid betrekkingen aan te knopen met de oude aartsvijand. De oorlog van Zweden met Rusland van 1788 was in Finland niet populair. Evenwel de samenzwering van Finse officieren, onder leiding van Sprengtporten te Anjala gesmeed, die ten doel had onder Russische bescherming door een Finse Rijksdag de onafhankelijkheid te doen proclameren, viel ten slotte, toen het er op aan kwam de plannen in daden om te zetten, uiteen. In 1807 verklaarde de Russische keizer zich tegenover Napoleon I bereid althans Finland met geweld te dwingen zich te voegen naar de voorschriften om het decreet van Berlijn. Deels door verraad, deels door de ontoereikendheid van haar strijdkrachten gedwongen, moest de Zweedse regering in 1809 bij de vrede van Frederikshamn Finland aan Rusland afstaan. Niet als de Ieren kunnen de Finnen terugzien op een roemrijk nationaal verleden; hun intrede in de Europese cultuur is gelijktijdig met het verlies hunner zelfstandigheid.
Nog voordat Zweden bij de vrede van Fredrikshamn (Hamina) na de oorlog van 1808-1809 Finland aan Rusland had afgestaan, riep Alexander I de Finse Landdag bijeen te Borga (Porvoo) en beloofde aldaar plechtig de godsdienst en de grondwetten van het land, benevens de rechten en privileges der standen te handhaven (17/29 Mrt 1809). Dergelijke beloften hebben de volgende Russische tsaren, tot en met Nicolaas II, bij hun troonsbestijging herhaald. Finland werd derhalve geen Russische provincie maar een afzonderlijk, constitutioneel geregeerd grootvorstendom. Een gouverneur-generaal vertegenwoordigde de keizer-grootvorst; met hem regeerde een Regeringsraad (sinds 1816 Senaat genoemd), welks leden, die bewoners van Finland moesten zijn, door de keizer werden benoemd. De Landdag werd tot 1863 niet meer bijeengeroepen, maar overigens tastte Alexander I de zelfstandigheid van Finland niet noemenswaard aan, ook niet in de latere, meer reactionnaire periode van zijn regering. Eind 1811 voegde hij zelfs de eerder door Rusland verworven delen van Finland (Karelië met Wiborg (Viipuri)) bij het grootvorstendom. In 1812 werd Helsinki in plaats van Abo (Toeikoe) hoofdstad; in 1827 werd ook de universiteit hierheen verplaatst.
Onder de autoritaire Nicolaas I veranderde de status van Finland weinig; alleen kregen in 1827 Orthodoxe Russen naast Lutheraanse Finnen het recht ambten te bekleden. Intussen begon in deze tijd de opkomende nationale beweging te pleiten voor de rechten van het Fins als literaire (en op de duur ook als officiële) taal naast het nog altijd overheersende Zweeds, dat de taal van de ontwikkelde en welgestelde klasse was. Langzaamaan verloren de aanhangers van het laatste, de Svecomanen, terrein aan de Fennomanen. Het Fins drong door in het middelbare en hogere onderwijs en keizer Alexander II verordende in 1863, dat de Finse taal toegelaten zou worden in bestuur en rechtspraak naast het officiële Zweeds. Voor de constitutionele positie van Finland was het belangrijk, dat Alexander in hetzelfde jaar 1863 de Finse Landdag wederom bijeenriep; regelmatige bijeenroeping, ten minste iedere vijfjaar, werd nu regel. Hiermee schenen goede kansen geopend voor de nationaal-staatkundige ontwikkeling van het Finse volk, dat zich ook economisch snel ontplooide door zijn levendige handel en zijn opkomende hout-industrie.
Tijdens Alexander III, toen de reactionnair-Orthodoxe en panrussische richting in de personen van Katkow en Pobedonostsew in de Russische regering de overhand kreeg, begon echter voor Finland het gevaar voor de aantasting van zijn zelfstandigheid te dreigen. De taalstrijd tussen Svecomanen en Fennomanen (de laatsten onderling ook weer verdeeld) verzwakte daarbij de Finse positie. Wel behaalden de Fennomanen in 1883 en 1887 successen in zake de verdere toelating van het Fins als officiële taal, maar in 1890 werd het eigen Finse bedrijf der posterijen bij het Russische ingelijfd. Ook werd de censuur verscherpt. Onder Nicolaas II namen de aanvallen der panrussische partij op de Finse zelfstandigheid toe: de benoeming van een van haar exponenten. Bobrikow, tot gouverneur-generaal in 1898 werd het begin van een hevige strijd.
Toen de Landdag van 1899 weigerde een wet goed te keuren, waarbij de zelfstandigheid van het Finse leger geheel te niet werd gedaan, verscheen op 3/15 Februari van dat jaar een keizerlijk besluit, waarin voor zaken, die ook Rusland aangingen (de keizer zou bepalen, welke dat waren), de Finse Landdag slechts adviserende bevoegdheid zou behouden, terwijl de beslissing bij de Russische Rijksraad zou komen te liggen. Tegen deze aantasting van de Finse autonome rechten, in strijd met vroeger gegeven beloften, richtte zich een Fins petitionnement, dat bijna 524 000 handtekeningen droeg, aan de tsaar; een groot aantal vooraanstaande West- en Middeneuropese intellectuelen wendde zich eveneens in een adres tot de tsaar om de Finse rechten te bepleiten, maar noch de delegatie, die het Finse adres kwam aanbieden, noch de Europese, waaronder zich onze landgenoot de Leidse hoogleraar Van der Vlugt bevond, werd door Nicolaas II ontvangen. De legerhervorming werd doorgezet (1901), het Russisch werd officiële taal, en het Finse verzet tegen deze en andere maatregelen werd met harde middelen door Bobrikow bestreden: verbod van kranten, sluiting van scholen, ontslag van ambtenaren en, na daartoe in 1903 bij verordening dictatoriale volmacht te hebben verkregen, aantasting van het recht van vereniging en vergadering en verbanning en deportatie.
De moordaanslag op Bodrikow (16 Juni 1904), de vermoording van de Russische minister van Binnenlandse Zaken Plehwe 1½ maand later en de voor Rusland bedenkelijke gang van zaken in de oorlog met Japan dwongen de regering tot enige matiging. De Russische revolutie van 1905 veranderde de situatie. De regering stelde de militaire wet van 1901 buiten werking Een grote staking van 30 Oct. 6 Nov. had tot resultaat, dat de keizer de uitzonderingstoestand, die nog steeds sinds 1903 bestond, ophief en de politieke vrijheden herstelde. De opnieuw bijeengeroepen Landdag stelde een radicaal-democratische kieswet vast (met algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen boven 24 jaar), die de tsaar bekrachtigde en die 6 Nov. 1906 werd afgekondigd. Bij de verkiezingen van 1907 kreeg de sociaal-democratische partij relatief het grootste aantal afgevaardigden. Intussen won echter in Rusland sinds 1907 de reactie weer terrein (z Doema). In 1908 (2 Juni) verscheen een oekase, waarbij alle Finse aangelegenheden, die Russische belangen raakten, door de Russische ministerraad zouden kunnen worden beslist. Nog ernstiger was de, niettegenstaande Finse en buitenlandse protesten, door de Russische Rijksraad en Doema aangenomen wet van 30 Juni 1910, waarbij practisch de gehele wetgeving over Finland aan de beslissing van de Russische Doema werd onderworpen. De Finse Landdag zou 2 afgevaardigden in de Rijksraad en 4 in de Doema mogen benoemen. Dit betekende feitelijk het einde der Finse autonomie. Natuurlijk ging de russificering van het bestuur in Finland nu steeds verder.
PROF. DR TH. J. G. LOCHER
Lit.: M. G. Schybergson, Politische Geschichte Finnlands 1809-1919 (1925); Jean Meuvret, Histoire des pays baltiques (1934); Jean Louis Perret, La Finlande (1931); Auguste Platet, La Question Finlandaise (1914); W. van der Vlugt, Voor Finland (1899); Pro Finlandia, Les adresses intemationales à Sa Majesté l’Empereur-Grand-Duc Nicolas II (1899).
WERELDOORLOG I EN BURGEROORLOG
In de eerste jaren van Wereldoorlog I genoot Finland ten gevolge van de bijzondere behoeften van de Russische markt zekere welvaart; bovendien behoefden de Finnen niet zelf aan de oorlog deel te nemen. Desondanks groeide de critiek op de band met Rusland. Tegelijk ontstond een kloof tussen werkgevers en werknemers, omdat de lonen met de stijgende prijzen geen gelijke tred hielden. De wrokgevoelens van de laatsten werden nog aangewakkerd door het feit, dat er talrijke goedkope Russische arbeidskrachten naar Finland werden gezonden, om de oorlogsproductie daar op te voeren. Het gevolg was, dat bij de verkiezingen van 1916 de sociaal-democraten voor het eerst een duidelijke meerderheid in de Landdag kregen.
In Mrt 1917 had de eerste Russische revolutie plaats. Op 18 Juli d.a.v. nam de Landdag een onafhankelijkheidswet aan, waarmee hij in wezen de bevoegdheden op zich nam, die tot nog toe aan de Tsaar-Grootvorst hadden behoord. Alleen buitenlandse en defensie-aangelegenheden trokken de Finnen nog niet aan zich. Dit kwam door de sociaaldemocraten, die bevreesd waren, dat een algehele losmaking van de Russische schakel overlevering van het land aan Duitsland zou betekenen. Maar ook zo ging de ontwikkeling de Kerenski -regering al te ver. De Landdag werd ontbonden, maar nieuwe verkiezingen verzwakten de positie van de sociaal-democraten, mede door revolutionnaire stakingen, die zomer 1917 om zich heen grepen en de Finnen verschrikten. In de nieuwe Landdag domineerden de burgerlijke partijen, waarin pro-Duitse en anti-Russische elementen de toon aangaven.
Op 6 Dec. 1917, toen in Rusland de Bolsjewisten aan het roer waren gekomen, werd de zelfstandigheid van Finland geproclameerd, die spoedig door Zweden, Frankrijk, Duitsland, Noorwegen en Denemarken, maar merkwaardigerwijs het allereerst door Lenin werd erkend. Dit laatste verhinderde echter niet, dat op 28 Jan 1918 linkse sociaal-democraten met steun van Russische bolsjewisten in Helsinki een staatsgreep uitvoerden, die tot een korte, maar felle burgeroorlog leidde. De burgerlijke „witte garde” werd te Wasa aan de Botnische Golf georganiseerd door generaal Mannerheim*, die assistentie kreeg van Zweedse vrijwilligers, maar vooral van jonge Finnen, die in het begin van Wereldoorlog I naar Duitsland waren gegaan en in 1916-’17 als Pruisische „Jäger” aan het O. front strijdervaring hadden opgedaan. In Berlijn onderhandelde Svinhufvud over het zenden van een Duitse expeditie-strijdmacht naar Finland onder bevel van generaal Graaf von der Goltz. Mannerheim trachtte deze hulp te vermijden, totdat bleek, dat hij het er niet zonder kon stellen. Na zware strijd viel de Rode sleutelpositie Tampere (Tammerfors) in zijn handen, von der Goltz bezette Helsinki en in Mei 1918 stortte de laatste Rode tegenstand rondom Viipuri (Wiborg) ineen. De strijd had enige tienduizenden doden gekost; bijna 100 000 werden in kampen gesloten. Nog maanden later laaide de politieke haat hoog op, hoewel Mannerheim tot matiging maande.
Svinhufvud trad nu als regent op. Uit dankbaarheid voor de Duitse hulp vroeg hij keizer Wilhelm II een van zijn zoons voor te stellen als koning van Finland. In plaats daarvan stelde deze zijn zwager, prins Friedrich Karl van Hessen, voor, die in Oct. 1918 door de Landdag tot koning werd gekozen. De overwinning van de Geallieerden maakte aan deze candidatuur de volgende maand echter alweer een einde. Ook Svinhufvud verdween nu weer als regent en werd opgevolgd door Mannerheim.
REPUBLIEK FINLAND
In Juli 1919 werd Finland een republiek met als parlement de Landdag (Eduskunta). Eerste president werd de liberale leider prof. Stählberg, ontwerper van de grondwet; in 1925 werd hij opgevolgd door Relander, die voor het eerst door een kiescollege werd aangewezen. Met de staatsvorm was het grondgebied van het nieuwe Finland echter nog niet vastgelegd. Vooral de grenzen met Rusland leverden moeilijkheden op, in mindere mate die met Zweden. Oorspronkelijk wenste Finland Oost-Karelië voor zich. Bij de vrede van Tartu (Oct. 1920) zag het hier echter van af, in de verwachting, dat Oost-Karelië in de Sovjet-staat autonomie zou krijgen. Aan de andere kant gaf Rusland Petsamo op en stond het de Finnen een corridor naar de Noordelijke Ijszee toe.
Tussen Finland en Zweden rees de kwestie van de Åland-eilanden, die geografisch en historisch tot Finland behoorden, maar ethnologisch tot Zweden. Door de Volkenbond werden zij in 1921 aan Finland toegewezen, op voorwaarde dat zij niet gemilitariseerd zouden worden en dat zij autonomie zouden krijgen.
Tot 1928 ontwikkelde zich de jonge Finse republiek zonder al te grote schokken. In de taalkwestie kwam men tot een compromis, al zette de verfinsing van de universiteit van Helsinki bij de Zweedse Finnen veel kwaad bloed. De herverdeling van het grondbezit, met het doel om in Finland een zo groot mogelijke levensvatbare boerenstand te scheppen, werd een succes (Lex Kallio 1927, zo genoemd naar de agrarische leider). Daarnaast nam de coöperatie-beweging een grote vlucht.
In 1928 kreeg Finland als een van de eerste landen de algemene economische crisis te doorstaan. In dat jaar begon nl. de houtexport (toen 83 pct van Finlands totale export) vervaarlijk terug te lopen. Tegen een economische achtergrond ontstond spoedig ook ernstige politieke beroering, uitgaande van het dorp Lapua, waar op 1 Dec. 1929 een anticommunistische massavergadering werd gehouden, die in het gehele land een geweldige weerklank had. Deze Lapua- (of Lappo-) beweging beschuldigde de Sovjets van tegen Finland gerichte dumping op de internationale houtmarkt en zij nam niet minder aanstoot aan de godlozen-propaganda. Op 7 Juli 1930 organiseerde de Lapua onder haar leider, de boer Kosola, naar Mussolini’s voorbeeld een grote mars naar Helsinki, waar 12 000 boeren aan deelnamen. Enige dagen tevoren had president Relander, onder de indruk van de omstandigheden, Svinhufvud, die tien jaar lang achteraf was gebleven, premier gemaakt. Deze nam nu de anticommunistische maatregelen, waar de demonstrerende boeren op aandrongen. Verder ging hij echter niet. De Lapua-beweging kreeg geen rechtstreekse invloed op de regeringszaken en omdat het algemeen doel, het bij de wet verbieden van communistische organisatievormen, was bereikt, keerden velen zich nu weer van haar af. Dit was echter niet naar de zin van bepaalde Lapua-leiders, die persoonlijke ambities hadden en nu tot daden van terrorisme overgingen. De man, die in dit opzicht het meest op de voorgrond trad, generaal Wallenius, ontvoerde zelfs de democratische ex-president Ståhlberg, toen deze zich weer voor de presidentsverkiezingen van 1931 candidaat stelde. Slechts met één stem meerderheid moest hij het in het kiescollege afleggen tegen Svinhufvud. Ook met deze rechtse figuur was Wallenius echter niet tevreden en tegen Mrt 1932 dreigde van zijn kant een staatsgreep. Voortijdig gaf hij zich echter bloot en een uitgebroken opstand kon, door het persoonlijk ingrijpen van Svinhufvud op het beslissende ogenblik, binnen een week worden bedwongen. De fascistische verleiding begon nu van Finland te wijken, te meer daar ook de economische toestand weer verbeterde. De Westelijk-democratische levensstijl werd steeds nabootsenswaardiger. Sedert 1931 was Finland bij de Oslo-staten aangesloten.
Bij de presidentsverkiezingen van 1937 stelde Ståhlberg zich wederom candidaat, maar ook nu werd hij weer met één stem verslagen. President werd Kallio (gest. 1940).
J. R. EVENHUIS
Lit.: J. Hampden Jackson, Finland (1938).
FINS-RUSSISCHE OORLOG 1939-1940
Eind Sept. 1939 eiste Sovjet-Rusland van Finland plotseling in Karelië een 20 km brede grensstrook, de verzekerde uitvaart van de Finse Golf (steunpunt Hangö) en een gedeelte van het Visserseiland aan de Moermanskust. Als tegenprestatie zou Finland met grond in het N.O. en met geld worden schadeloos gesteld.
Gesteund door de Geallieerden was Finland niet geneigd om aan deze eisen toe te geven. Rusland zegde daarna op 28 Nov. het bestaande niet-aanvalsverdrag met Finland op en verbrak op 29 Nov. de diplomatieke betrekkingen. Op 30 Nov. daaraanvolgend vingen de oorlogshandelingen aan.
Sterkteverhoudingen
Finland met 3,7 mill. inwoners had een legerstelsel, waarbij de eerste stoot moest worden opgevangen door het leger in eerste linie (3 divisies, 1 cavaleriebrigade en legertroepen), terwijl door middel van een vrijwillige militie, geschoeid op Zwitserse leest, het gehele volk in de verdediging van het land was ingeschakeld.
De totale sterkte kon op 300 000 man worden geschat, gegroepeerd in ongeveer 10 divisies.
De bewapening was over het algemeen goed, hoewel slechts over een klein aantal vechtwagens werd beschikt. Het Finse volk bezit goede militaire eigenschappen, zodat de waarde van de weermacht hoog was aan te slaan.
De luchtstrijdkrachten waren van geringe sterkte. Slechts een 200-tal toestellen, voor het merendeel verkenningsen jachtvliegtuigen, was bij het uitbreken van het conflict beschikbaar.
DE OPERATIEPLANNEN
Gezien de sterkteverhoudingen was voor Finland de verdediging de enig mogelijke oplossing. De hoofdkrachten werden hiertoe gereedgesteld op de landengte van Karelië in met zorg van tevoren gereedgemaakte stellingen (Mannerheim-linie). De verdediging van het overige Finse gebied moest uiteraard aan zwakke krachten worden overgelaten, welke, gesteund door de sterkte van het terrein, de verdediging daar in achter elkaar gelegen linies zouden voeren.
Het Russische operatieplan omvatte:
1. een hoofdaanval op het schiereiland Karelië, ten einde zich meester te maken van het hart van Finland;
2. een nevenaanval, gecombineerd met de aanval genoemd onder 1, in het gebied N.O. van het Ladogameer;
3. aanvallen in Midden-Finland, gericht op Uleaborg en Tornea, zulks ten einde het Finse gebied in twee gedeelten te scheiden;
4. van Moermansk uit een stoot in de eerste plaats ter vermeestering van Petsamo.
In de eerste weken van Dec. wist het op het schiereiland opererende Russische leger zich na zeer zware strijd meester te maken van het W. gedeelte van de voorste Finse verdedigingslijn. In het tijdvak van 18 Dec. tot begin Febr. vonden geen operaties op grote schaal plaats. 18 en 19 Febr. brachten de Russische troepen op enkele km voor Viborg. De volgende dagen deed de Russische druk zich in het bijzonder in de kuststrook gevoelen, terwijl in de week van 4 op 11 Mrt door de Russen de omvatting van Viborg werd ingeleid door sterke Russische krachten het ijs in de baai van Viborg te doen overschrijden.
Inmiddels was de onmiddellijk PT. van het Ladogameer opererende Russische groep er, ondanks de heldhaftige Finse tegenstand, reeds omstreeks midden December in geslaagd om zich meester te maken van Suistiami.
Van de in Midden-Finland opererende Russische groepen wist de Zuidelijke op 10 Dec. Suomusalmi te bereiken. Sedertdien kwam de aanval bij Kuhmo tot staan, terwijl op 30 Dec. en 10 Jan. N. van Suomusalmi en bij Raate de 163ste en 19de Russische divisie een gevoelig échec leden.
De in het Noorden opererende groep versloeg de op Petsamo teruggetrokken bezetting op 7 Dec. op en Z. van de haven. De hierop volgende stoot in Z. richting, ten einde verband met de middengroep tot stand te brengen, bracht de Russen niet verder dan Nautsi.
Gedurende het gehele verloop van de operaties was de overmachtige Russische luchtmacht uiterst actief; in het bijzonder werden de Finse steden tot over grote diepte in het achterland gebombardeerd. De zwakke Finse luchtafweermiddelen waren niet in staat dit optreden te verhinderen.
Enerzijds onder invloed van de omvatting van Viborg, welke voor de Finse weermacht een ernstige bedreiging vormde, anderzijds met de wetenschap, dat de toegezegde geallieerde hulp niet tijdig kon worden verwacht, besloot de Finse regering op 12 Mrt tot vrede. Deze werd 13 Mrt 1940 te Moskou gesloten.
Behalve afstand van een strook gronds op de Karelische landengte met Viborg, de westelijke en noordelijke oevers van het Ladogameer, een aantal eilanden in de Finse Golf, het gebied ten Oosten van Maragörvi en een gedeelte van enkele in het Noorden gelegen schiereilanden, werd het schiereiland Hangö voor lange tijd aan het Russische Rijk verpacht tegen betaling van 8 mill. Finse mark, zulks opdat Rusland dit schiereiland tot vlootsteunpunt zou kunnen inrichten.
GEN. MAJ. D. A. VAN HILTEN
WERELDOORLOG II
Na de Winteroorlog oriënteerde Finland zich steeds meer op Duitsland. Aansprakelijk voor deze koers waren vooral de in 1940 als premier en na de dood van Kallio als president opgetreden Risto Ryti, die tevoren aan het hoofd van de Finse Bank had gestaan, en de sociaaldemocratische leider Vainö Tanner. Enige maanden na de bezetting van Noorwegen stemde de regering toe in een geheim militair transito-verdrag met Duitsland. Overal in het land verrezen nu Duitse wapendepots. In de Duits-Russische oorlog werd de verovering van Oost-Karelië het erkende oorlogsdoel van de Finse regering.
Spoedig na het begin van de vijandelijkheden deden de Russen reeds een voorstel, tot de grenzen van vóór de Winteroorlog terug te keren. De Finse leiders bleven echter bij hun oorlogspolitiek, hoewel de Russen meer dan eens vrede aanboden. In Mrt 1943 werd premier prof. Linkomies. Henrik Ramsay, een Fin van Schotse afkomst en Westers georiënteerd, kreeg de portefeuille van Buitenlandse Zaken. Nu verwachtte men Finse stappen, om tot vrede te komen. Maar de regering bleek niet bij machte, een helder besluit te nemen, toen Amerika trachtte te bemiddelen. Een jaar later, toen de Duitse nederlaag nagenoeg vaststond en de Russen bovendien een grote aanval op de Finse stellingen voorbereidden, werden nogmaals Russische vredesvoorstellen verworpen. Toch moest langzamerhand een beslissing worden geforceerd, wilde Finland niet door het Rode Leger veroverd worden.
Op 1 Aug. 1944 deed president Ryti afstand. Hij werd krachtens Landdagbesluit opgevolgd door maarschalk Mannerheim, onder wiens leiding Finland zich eindelijk losmaakte van Duitsland. Zonder moeilijkheden verliep dit proces echter niet, want in het land bevonden zich nog altijd sterke Duitse eenheden, die vooral in Noord-Finland grote verwoestingen aanrichtten. Op 19 Sept. werd de wapenstilstand gesloten, waardoor het land aan een Russische bezetting ontkwam. Finland zorgde zelf voor de liquidatie van de Duitsers binnen zijn grenzen.
De wapenstilstandsvoorwaarden waren, naarmate de Finse regering de oorlog had gerekt, strenger geworden. Het land moest nu bewilligen in de afstand van West-Karelië, Viipuri en Petsamo en herstelbetalingen accepteren, die veel van zijn economische krachten vergden. Met West-Karelië ging bovendien meer dan een tiende deel van zijn vruchtbaarste landbouwstreken, zijn houtrijkste wouden en zijn meest productieve industrie in Russische handen over, terwijl de bevolking (400 000 mensen) naar het W. moest evacueren, waar zij de woning- en voedselnood nog groter maakte dan hij al was. Zweden en de U.N.R.R.A. deden wat zij konden, om hulp te verlenen. Het verlies van Petsamo, de ijsvrije haven aan de Noordelijke Ijszee, en van de Noordfinse nikkelmijnen trof de Finse economie, terwijl de overgave en evacuatie van het schiereiland Porkkala de Russen nog dichter bij Helsinki brachten dan in 1940 met de verpachting van Hangö het geval was geweest.
De door de afloop van de oorlog ontgoochelde Finnen deden hun best, de wapenstilstandsverplichtingen na te komen. De meeste moeite kostten hun de herstelbetalingen. Zij waren verplicht, binnen zes jaar goederen ter waarde van 300 millioen dollar af te leveren. Een derde deel van de leverantie moest echter bestaan uit machines en metalen goederen, die nog nooit in Finland waren gefabriceerd. Er moest dus eerst een nieuwe industrie worden opgebouwd en de grondstoffen, die deze industrie nodig had, moesten in het buitenland tegen hoge prijs worden gekocht. Ook bezat Finland geen steenkool en van toevoer was na de oorlog zo weinig sprake, dat, ten einde de overgebleven industrie gaande te houden, hout werd opgestookt, dat anders zou zijn uitgevoerd. De Russen hadden geëist, dat de aflevering van de machines gelijke tred zou houden met die van de andere goederen, waarover Finland meer direct de beschikking had. Zo geschiedde het, dat de Finnen, die na Wereldoorlog I op zo voorbeeldige wijze hun schulden afbetaalden, in het eerste jaar na het in werking treden van de wapenstilstandsovereenkomst wel is waar meer goederen afleverden dan nodig was geweest, maar toch door de Russen in gebreke werden gesteld, daar de categorie machines onvoldoende was vertegenwoordigd. In Oct. 1945 verlengden de Russen de betalingstermijn van zes tot acht jaar. In 1952 loopt hij af. Het vredesverdrag van Parijs (1947) bevestigde de wapenstilstandsvoorwaarden.
Door de Russische herstelbetalingsmethoden wordt Finland gedeeltelijk tegen wil en dank geindustrialiseerd. Wel heeft Rusland reeds beloofd, dat het na 1952 tegen betaling de industriële producten wil blijven ontvangen, waar het nu als betaling aanspraak op maakt, maar het is niet zeker, of zo’n gang van zaken niet gevaren in zich zou bergen voor Finlands economische zelfstandigheid. De afzet van producten van een Finse metaalindustrie elders dan in Rusland zal waarschijnlijk op hindernissen stuiten. Voor en na is Finland voor een eigen economisch bestaan aangewezen op de handel, vooral de houthandel, met het W. Des te pijnlijker is het voor het land, dat het onder Sovjet-druk geen deel kan nemen aan het Marshall-plan.
NA-OORLOGSE POLITIEK
In Mrt 1945 vonden in het land algemene verkiezingen plaats. Een nieuwe linkse groepering, de Democratische Bond, waarin communisten de eerste viool spelen, boekte daarbij winsten. De sociaal-democraten werden gehandicapt door het feit, dat hun leider, Tanner, zich volledig achter de oorlogspolitiek had geplaatst en zijn grote invloed op partijgenoten had aangewend om hen daarin mee te krijgen. Toch is de rol van de sociaal-democraten in het Finse politieke leven belangrijk gebleven (25 pct van de stemmen). De tweede grote partij is die van de boeren (ook ca 25 pct van de stemmen). De communisten spelen in de Finse binnenlandse politiek, vooral sedert de flinke sociaal-democraat Fagerholm in Juli 1948 een minderheidsregering vormde, ondanks hun agitatie een opmerkelijk geringe rol. In begin 1950 vormde de boerenleider Kekkonen een minderheidsregering.
In Mrt 1946 trad maarschalk Mannerheim als president af. Hij werd opgevolgd door Paasikivi, een man van rechts, maar die altijd de noodzaak van samenwerking met Sovjet-Rusland had ingezien. De voormalige anti-Russische koers van de Finse politiek werd ten overvloede aan de kaak gesteld door een oorlogsmisdadigersproces tegen Ryti, Tanner e.a. in 1945, waartoe de Sovjets druk op de Finse regering hadden uitgeoefend. In Jan. 1950 werd Paasikivi, die tot die tijd op wens van de Landdag president was geweest, ook door het Finse volk als zodanig gekozen, ondanks Sovjetaanvallen op zijn persoon. Tot nu toe heeft Finland, gelegen als het is op de drempel van Sovjet-Rusland, een opmerkelijke graad van onafhankelijkheid weten te bewaren, al moest het in Apr. 1948 een verdrag van wederzijdse bijstand accepteren.
J. R. EVENHUIS
Nederland-Finland
Nederland onderhoudt met Finland sedert zijn vestiging als onafhankelijke staat na Wereldoorlog I diplomatieke en consulaire betrekkingen. De hoofden van de wederzijdse diplomatieke vertegenwoordigingen hebben de rang van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister. Het adres van het Nederlandse gezantschap te Helsinki is Lilla Robertsgatan 11. Consulaire posten heeft Nederland te Helsinki (consulaat-generaal) en te Hanko (Hangö), Kemi, Kokkola (Gamlakarleby), Kotka, Kuopio, Loviisa, Mariehamn, Oulo (Uleåborg), Pori (Björneborg), Tampere (Tammerfors), Toerkoe (Åbo) en Wasa (Vasa), alle vice-consulaten. Finland heeft consulaten te Amsterdam, ’s-Gravenhage, Rotterdam, Batavia en Willemstad en vice-consulaten te Delfzijl, Dordrecht, Utrecht en Vlaardingen.
MR L. V. LEDEBOER