Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

EINDBESLISSING

betekenis & definitie

is een woord, dat men in de burgerlijke rechtsvordering in twee geheel verschillende betekenissen tegenkomt, hetgeen menigmaal tot verwarring heeft geleid (voor een voorbeeld zie het eerste cassatiemiddel in de zaak, die leidde tot het arrest van de H. R. van 24 Aug. 1934) N.J. 1935, blz. 65, met daaronder een noot van P.

Scholten). In de eerste plaats bedoelt men er de uitspraak mee, die in een bepaalde aanleg* het laatste woord is van de aangeroepen rechter over de hem voorgelegde zaak. De eindbeslissing staat dan tegenover de tussenbeslissing, die van verschillende aard kan zijn (interlocutoir, praeparatoir, incidenteel, provisioneel); als in art. 337 W.v.B.Rv. Zie hieromtrent de noten van P. Scholten in N.J. 1926, blz. 816, en E. M. Meijers in N.J. 1930, blz. 667.In de tweede plaats bedoelt men er de uitspraak mee, die in een bepaalde aanleg het laatste bindende woord is van de aangeroepen rechter over een punt, waarover in de hem voorgelegde zaak hij zijn oordeel te kennen geeft. De eindbeslissing staat dan tegenover de voorlopige uitlating; zij kan voorkomen in een tussenvonnis of een tussenbeschikking. Denkbaar bijv. is, dat de rechter, alvorens in een vergoedingszaak bij een tussenvonnis een getuigenbewijs over een vernieling op te leggen, hierin „uitdrukkelijk en zonder voorbehoud” (gelijk de rechtspraak het pleegt uit te drukken) uitmaakt, dat het beschadigde voorwerp, zoals door de eiser was beweerd, maar door zijn wederpartij ontkend, de eerste inderdaad toebehoort. Hij geeft dan een eindbeslissing in de tweede zin, doch doet dit in een stuk, dat geen eindbeslissing is in de eerste. Betwist is, of er naar Nederlands recht inderdaad sprake kan zijn van dergelijke eindbeslissingen in tussenuitspraken, die verder de rechter in dezelfde aanleg binden en voorts de hogere rechter, voor zover niet het vonnis of de beschikking, waarin de desbetreffende uitlating voorkomt, met een daartegen gericht rechtsmiddel (bijv. hoger beroep) wordt aangetast. Star Busmann ontkent het bestaan er van (Hoofdst. v. burg. rechtsvordering, nieuwe uitg. 1948, §§ 383-388), doch de meeste schrijvers en de rechtspraak oordelen anders, ofschoon de meningen over de vraag naar de draagwijdte der binding uiteenlopen, evenals over de grond er van, die sommigen zoeken in de artt. 1953 en 1954 B.W. (Scholten) en anderen òf in de aard der uitspraak (Scheltema; Dorhout Mees) òf in een uit verschillende verstrooide wetsbepalingen blijkend beginsel (Rutten) òf in de geschiedenis (Telders; Rutten mede).

Ook over de wenselijkheid der bindende beslissingen in tussenuitspraken is men verdeeld; enerzijds wordt gewezen op de mogelijkheid van verbetering van tussentijds gebleken fouten bij geen of zeldzame binding en anderzijds op de daarbij bestaande, soms hinderlijke onzekerheid, of de rechter tot het eind toe bij zijn uitgesproken opvatting omtrent een of ander punt zal blijven dan wel op het onverwachtst hiervan nog weer zal afwijken, omdat hij achteraf tot een inzicht komt, dat hem toch juister dunkt. Vooral in de laatste 25 jaar is er over dit alles veel geschreven.

PROF. MR R. P. CLEVERINGA

Lit.: Van Rossem-Cleveringa, Het Ned. Wetb. v. burg. rechtsvordering I, 3de dr., blz. 548-553; Star Busmann, t.b.a.p.; Telders, in: Juri Sacrum (1933), blz. 152-164; Scheltema, R.M. 1935, blz. 129-162; Dorhout Mees, W. P. N. R. 3867; Rutten, R. M. Th., 1941, blz. 216-254; W. P. N. R. 3877; De devolutieve werking van het appèl, Prf. Nijmegen (1945), blz. 72-85.

In BELGIË is de rechtspraak gevestigd in de zin dat interlocutoire vonnissen de rechter niet binden, met het gevolg dat hij er bij de verdere behandeling van de zaak van afwijken kan (Verbr. 14 Apr. 1902, Pasicrisie 1902-1-198). Anderzijds wordt thans door het Hof van Cassatie aangenomen dat een ordonnantie in kort geding verleend door de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg of van de Koophandelsrechtbank, ondanks haar voorlopig karakter, in tegenstelling met een voorbereidend of interlocutoir vonnis, als een eindbeslissing dient beschouwd wat betreft de mogelijkheid om tegen die ordonnantie een voorziening in verbreking wegens overtreding van de wet of van de onmisbare vormen in te stellen (Verbr. 6 Febr. 1930, Journal des Tribunaux 1930,blz. 140). Hetgeen nochtans zeer betwistbaar is, daar die ordonnantie geen einde stelt aan het geschil dat eerst daarna voor de rechtbank zelf zal worden gebracht om er definitief beslecht te worden.

PROF. DR A. KLUYSKENS

< >