(met een vreemd woord: appèl) is een rechtsmiddel tegen een rechterlijke of een administratieve beslissing, waardoor de desbetreffende aangelegenheid, zowel wat de feiten als wat het recht betreft, ter nadere beoordeling wordt gesteld van een hoger gezag.
NEDERLAND
A. Burgerlijk proces
Door de ganse wetgeving heen vindt men bepalingen, waarin het hoger beroep tegen bijzonderlijk genoemde burgerlijke beslissingen wordt toegekend; daarnaast treft men algemene regelen omtrent de vatbaarheid voor hoger beroep van burgerrechtelijke beslissingen (appellabiliteit) aan in de „wet op de rechterlijke organisatie” (R.O.) en in de artt. 295 en 646-647 W v.B.R.
De arresten van de Hoge Raad, in eerste aanleg gewezen en zeldzaam voorkomend (vgl. artt. 88 en 89 R.O.), zijn nooit vatbaar voor hoger beroep; wel echter voor het verwante rechtsmiddel van revisie* (artt. 359-375 W.v.B.R.): art. 90 R.O.
De arresten, in eerste aanleg door de hoven gewezen, zijn vrijwel nimmer vatbaar voor hoger beroep (vgl. artt. 65 en 66 R.O. en 846 W.v.B.R.); is een arrest, in eerste aanleg door een hof gewezen, bij hoge uitzondering wel appellabel, dan neemt de H.R. van het hoger beroep kennis (art.91 R.O.).
De vonnissen, in eerste aanleg door de rechtbanken gewezen, zijn als regel vatbaar voor hoger beroep (art. 53 R.O.), op enige uitzonderingen na (artt. 54-55 R.O.), waarvan die betreffende persoonlijke vorderingen tot niet meer dan ƒ 1000 in hoofdsom de belangrijkste is. Van dit hoger beroep neemt het gerechtshof kennis, binnen welks rechtsgebied het desbetreffende arrondissement* ligt (art. 69 R.O.).
De vonnissen, in eerste aanleg door de kantonrechters gewezen, zijn eveneens meestal vatbaar voor hoger beroep, op enkele uitzonderingen na (artt. 38-43 R.O.); veelal is er geen appèl mogelijk, indien het belang niet boven ƒ 200 uitkomt. Van dit hoger beroep neemt de rechtbank kennis, binnen welker arrondissement het desbetreffende kanton ligt (art. 54, 50 R.O.).
De vonnissen, in eerste aanleg in kort geding* gewezen, zijn als regel vatbaar voor hoger beroep (art. 295 W.v.B.R.); men neemt echter enkele uitzonderingen aan (verg. E. M. Meijers. Het kort geding blz. 246-248). De rechter in hoger beroep is hier het gerechtshof (art. 295 W.v.B.R.).
De vonnissen, door scheidsmannen gewezen, zijn alleen vatbaar voor hoger beroep, als dit middel bij de arbitrale afspraak is voorbehouden en het geschil, indien het door de overheidsrechter zou zijn behandeld, appellabel zou zijn geweest (art. 646 W.v.B.R.). Is er geen arbitrale appèlrechter aangewezen (hetgeen tegenwoordig in verschillende arbitragereglementen wel geschiedt), dan vonnist in hoger beroep de overheidsrechter, die daarvan kennis zou hebben genomen, indien de uitspraak in eerste aanleg niet aan scheidsmannen onderworpen was geweest (art. 647 W.v.B.R.).
Hoger beroep tegen een in hoger beroep gewezen beslissing is niet mogelijk.
Men onderscheidt in het burgerlijk geding principaal en incidenteel hoger beroep. Het eerste is het normale; het laatste is dat appèl, hetwelk de gedaagde in hoger beroep van zijn kant bij gelegenheid van zijn antwoord op het principale appèl instelt. Deze mag hiertoe zelfs overgaan na verloop van de appèltermijn of berusting (art. 339 W.v.B.R.). De gewone beroepstermijn in burgerlijke zaken is 3 maanden (art. 339 W.v.B.R.); doch er zijn vele uitzonderingen.
De eiser in hoger beroep noemt men appellant, de gedaagde geïntimeerde (afgeleid van „intimare” = aanzeggen).
Het hoger beroep leidt tot vernietiging of bekrachtiging; soms ook tot verwijzing naar de eerste rechter (artt. 355-358 W.v.B.R.). Het hoger beroep schorst de tenuitvoerlegging (z executie) in de ruime zin des woords (art. 350 W.v.B.R.), tenzij het beklaagde vonnis uitvoerbaar is verklaard bij voorraad. Ook tussenuitspraken zijn voor hoger beroep vatbaar (artt. 336-337 W.v.B.R.).
PROF. MR R. P. CLEVERINGA
Lit.: W. van Rossem, Het Nederlandsch wetboek van burgerlijke rechtsvordering I, 3de dr. (bewerkt door R. P. Cleveringa), blz. 513-594; L. E. H. Rutten, De devolutieve werking van het appèl (Nijmegen 1945).
B. Strafproces
Het hoger beroep is het gewone rechtsmiddel, waarbij de zaak in haar geheel aan het oordeel van de hogere rechter wordt onderworpen. De rechter in appèl oordeelt dus zowel over de feiten, als over het recht. Van vrijspraak kan de verdachte niet in appèl gaan, wel het O.M. In dat geval kan de verdachte slechts veroordeeld worden bij eenparigheid van stemmen. Indien alleen de verdachte in hoger beroep gaat, kan hij slechts met eenparigheid van stemmen tot zwaarder straf worden veroordeeld (art. 424 W.v.Stv.).
In appèl wordt de zaak opnieuw behandeld. Nieuwe bewijsmiddelen kunnen worden naar voren gebracht, nieuwe verweren kunnen worden gevoerd. De rechter in appèl zal mede voor het bewijs gebruik kunnen maken van het bewijsmateriaal der eerste instantie, behalve in geval van appèl van een stempelvonnis, dat is een vonnis van de kantonrechter waarbij slechts de opgelegde straf op het dubbel van de dagvaarding wordt aangetekend (art. 425 W.v.Stv.).
Van veroordeling wegens overtreding kan men niet in appèl, indien op de overtreding geen hogere straf is bedreigd dan 25 gulden, of indien slechts een geringe straf, als nader aangegeven in art. 44 Wet Regterlijke Organisatie, is opgelegd.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door een verklaring afgelegd ter griffie, door degene die het rechtsmiddel aanwendt (art. 449 W. v.Stv.). Van deze verklaring wordt een akte opgemaakt, die door de appellant en de griffier wordt ondertekend (art. 451 W.v.Strv.). Het hoger beroep moet ingesteld worden binnen 14 dagen na de einduitspraak, of, indien de dagvaarding niet in persoon is betekend, binnen 14 dagen nadat een omstandigheid zich heeft voorgedaan, waaruit blijkt dat het vonnis de verdachte bekend is.
PROF. DR B. V. A. RÖLING
Lit.: J. M. v. Bemmelen, Leerboek van het Nederlandse Strafproces, 4de dr. (’s-Gravenhage 1950), blz. 403 v.v.; A. Minkenhof, De Nederlandse Strafvordering, 2de dr. (Haarlem 1948), blz. 272 v.v.
Naar BELGISCH recht kunnen partijen hun in eerste aanleg gewezen burgerlijke geschillen brengen voor een in hoger beroep zetelende rechtsmacht. Dit hoger beroep is mogelijk zowel tegen voorbereidende vonnissen als tegen eindvonnissen, en onverschillig of bij verstek of op tegenspraak uitspraak werd gedaan.
Om beroep te kunnen instellen moet men partij zijn geweest in het geding in eerste aanleg, of moet men kunnen optreden als rechtverkrijgende van een decujus die partij was, of als schuldeiser van een schuldenaar die in zake was (art. 1166 B.W. dat de zijdelingse actie behandelt). De appellerende partij moet bovendien een belang kunnen doen gelden, dat door het beroepen vonnis miskend werd. Anderzijds mag het hoger beroep slechts worden ingesteld tegen hen die partij waren in eerste aanleg en die voordeel trekken uit het vonnis.
Van zeer groot belang zijn die termijnen na verloop van dewelke het beroep niet meer kan worden ingesteld op straf van onontvankelijkheid. Tegen de vonnissen van de vredegerechten is die termijn een maand; tegen vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en koophandelsrechtbank twee maanden, enz. De aanvang van de termijn is, in geval het een vonnis betreft dat op tegenspraak werd gewezen, de dag van de betekening aan de partij; voor vonnissen bij verstek gewezen loopt de termijn vanaf de dag waarop het verzet* niet meer ontvankelijk is.
Door het beroep wordt de tenuitvoerlegging van het vonnis in eerste aanleg gewezen opgeschort, tenzij het uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard. Verder brengt het beroep het geding voor de hogere rechtsmacht, zonder dat nieuwe eisen mogen worden voorgebracht — behoudens een vordering tot schuldvergelijking en de accessoire eisen, die feitelijk deel uitmaken van de oorspronkelijke eis.
De rechtsmachten van beroep zijn: de rechtbank van eerste aanleg, voor beroepen vonnissen gewezen door het vredegerecht; het Hof van Beroep, voor vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg, de koophandelsrechtbank en de bevelschriften in kortgeding gewezen door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg. Er zijn kamers van beroep die kennis nemen van het beroep tegen vonnissen in eerste aanleg gewezen door de werkrechtersraad.
De in beroep gedaagde partij kan, bij middel van besluiten, op haar beurt beroep instellen (incidenteel beroep) indien deze partij door het beroepen vonnis op een of ander punt benadeeld werd door de eerste rechter.
In strafzaken zijn alle vonnissen steeds vatbaar voor beroep. Hoger beroep wordt ingesteld, wat de partijen betreft, door het binnen de wet bepaalde termijn afleggen van een verklaring ter griffie van de rechtbank die het vonnis heeft gewezen. Het openbaar ministerie bij de jurisdictie die in beroep kennis neemt van het beroep kan eveneens beroep aantekenen, doch moet het doen binnen de door de wet gestelde termijn door betekening aan de betichte of aan de burgerlijk verantwoordelijke partij. Het hoger beroep heeft schorsende en devolutieve kracht. De door de politierechtbank gevonniste overtredingen komen in beroep voor de rechtbank van eerste aanleg zetelende in boetstraffelijke zaken; de wanbedrijven die voor de correctionele (boetstraffelijke) rechtbank werden gebracht, komen in beroep voor de correctionele kamer van het Hof van Beroep. De misdaden worden in eerste en laatste aanleg, zonder kans op beroep, berecht door het Hof van Assisen.
Wat de beslissingen in bestuurrechtelijke geschillen betreft is niet zelden beroep mogelijk. Beslissingen van het college van burgemeester en schepenen worden in beroep gebracht voor de bestendige deputatie van de provincieraad; beslissingen van de bestendige deputatie kunnen in beroep voor de koning worden ingeleid.
In belastingzaken worden de beslissingen van de provinciale bestuurder van de belastingen beroepen voor het Hof van Beroep.
MR W. DELVA
Lit.: Van Bauwel, Handboek voor het Burgerlijk Procesrecht, II (Brussel 1936); A. Braas, Précis de procédure civile, 2 dln (Bruxelles 19453); J. Simon, Handboek van Strafvordering (Brussel 1949).