Oudgriekse stam, tussen 1200-1000 v. Chr., tegelijk met andere Griekse stammen uit het N. van het Balkanschiereiland naar Griekenland gekomen bij de algemene volksverhuizing, die in die tijd ten gevolge van het opdringen der Illyriërs naar het N.W. van het Balkanschiereiland heeft plaats gevonden.
Zij bezetten eerst Doris en trokken daarop over de Isthmus en de Golf van Korinthe naar Argolis, dat zij bezetten, vervolgens naar Lakonië en van daar later naar Messenië. De oudere bevolking, de Achaeërs, werd òf onderworpen en kwam in de toestand van horigen (in Sparta zo misschien de Heloten) òf trok zich naar het bergachtige Arkadië terug. De oude Achaeische cultuur werd grotendeels vernietigd. Andere Doriërs gingen van Argolis en Lakonië (misschien ook reeds van de Malische Golf) naar de eilanden, met name Melos en Thera, Kreta, Rhodos, Kos en naar de Z.W.-kust van Klein-Azië. In de Peloponnesus bleven alleen Achaia, Elis en Arkadië vrijwel buiten hun invloed; in het N. namen zij ook Megara, Aegina en Salamis. Kreta en Lakonië werden de belangrijkste centra van typisch Dorische cultuur (zie Sparta). De Ouden hebben deze zgn. Dorische volksverhuizing omgeven met de sage van de „terugkeer der Herakliden”: onder leiding van de nakomelingen van Herakles zouden zij, oorspronkelijk uit het Pindosgebied afkomstig, na enige vergeefse pogingen eindelijk de Peloponnesus hebben veroverd.De Doriërs (vermoedelijk: speerdragers) waren van aard oorlogszuchtig; veelal bleef het krijgsbedrijf het voornaamste levensdoel van de volwaardige burger. Daartoe was in de meeste Dorische staten de opvoeding der jeugd aan vaste, strenge regels gebonden. Handel, industrie en landbouw werden aan horigen of bijwoners overgelaten. Steeds was de burgerbevolking verdeeld in drie phylen, Hylleis, Dymanes en Pamphyloi geheten. In het algemeen was hun zin voor kunst en wetenschap minder levendig dan die der Ioniërs. Naar hen is de zgn. Dorische bouworde genoemd (zie Griekenland, bouwkunst).
Lit.: F. Miltner, Die dorische Wanderung (in: Klio, t.XXVII, 1934); M. Neubert, Die dorische Wanderung in ihre europ. Zusammenhängen (Stuttgart 1920); L. Pareti, Storia di Sparta arcaica (Firenze I, 1917); F. Altheim u. E. Trautmann, Italien u. die dorische Wanderung (1940).