Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

KOS

betekenis & definitie

(Latijn: Cos, nu Stanko of Istankoï) is een der Sporaden aan de westkust van Klein-Azië, in de Oudheid door Doriërs bezet, belangrijk wegens zijn ligging, vruchtbaarheid en industrie; het speelde een rol in de iste Attische Zeebond, maar vooral in de 2de, waarin het deelnam aan de Bondgenotenoorlog en zijn onafhankelijkheid herkreeg (357). Daarna werd het afhankelijk van Mausolos en door verschillende diadochen veroverd; ten slotte werd de hoofdstad door Mithridates verwoest.

Kos was beroemd om zijn wijn, zijn welriekende zalven en zijn doorzichtige weefsels. Verder om zijn Asklepios-heiligdommen en de oorspronkelijk rechtstreeks daaraan verbonden beroemde geneesheren (z Hippokrates). In de tempel bevond zich de schilderij Aphrodile Anadyomene van Apelles. Opgravingen hebben de tempel aan het licht gebracht; verder de muren, de markt, het theater, het gymnasium en andere gebouwen. In de 3de eeuw v. Chr. was Kos bovendien een centrum van literair leven; Philetas is er geboren; Theocritus en Herondas hebben er verblijf gehouden. Het eiland stond tot voor Wereldoorlog II als deel van de Dodekanesos onder Italiaans bestuur, maar is nu weer aan Griekenland teruggegeven. De voornaamste voortbrengselen zijn citroenen, katoen, wijn, zijde en graan.

< >