Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DOOP (protestants-dogmatisch)

betekenis & definitie

1. De historische inzetting van de H.

Doop tot sacrament der Christelijke Kerk zal wel altijd in nevelen gehuld blijven. Zakelijk moet gezegd worden, dat de inzetting van de doop is gefundeerd in het feit, dat Jezus Christus zich door Johannes de Doper in de Jordaan heeft laten dopen (Matth. 3:13-17), door welke doop Hij de opdracht ontvangt en aanvaardt om de Lijdende Knecht des Heren te zijn (Jes.42 v.), d.w.z. voor Zijn volk te sterven.Men kan zakelijk eveneens volkomen verantwoord met de oude Kerk zeggen, dat de inzetting van Doop en Avondmaal gezocht moet worden in de oprichting van het kruis op Golgotha. De oude Kerk beriep zich daarbij op Joh. 19:34 (uit de zijde van Jezus kwam bloed en water, toen Hij met een speer doorstoken werd; bloed, d.i. het Avondmaal; water, d.i. de Doop). Het zakelijk juiste van deze allegorische exegese bestaat hierin, dat duidelijk wordt, hoe beide sacramenten, Doop en Avondmaal, gefundeerd zijn in het Kruisoffer. Doop en Avondmaal verbinden beide de gelovigen met het centrale van het Evangelie, nl. het op Golgotha gebrachte offer der verzoening.

Van belang is voorts, dat voor Jezus „gedoopt worden” betekent: „lijden en sterven” (men vergelijke Marc. 10:38, Luc. 12:50). De doop, de eigenlijke doop, is voor de Christelijke Kerk hetgeen er met Jezus Christus gebeurd is op Golgotha. Dit lijden, dit offer, is de doop. De doop, die in de Christelijke Kerk wordt bediend, betekent in ieder geval de verbinding met het Kruisgebeuren.

2. De Hervormers zijn het er over eens, dat Christus de inhoud, de materie, de substantie van de doop is. De doop is prediking en schenking van de eigenlijke gave van het Evangelie, nl. de vergeving der zonden en de gave des Heiligen Geestes als vrucht van het volbrachte offer van Golgotha. De systematische theologie staat nu voor de moeilijkheid, dat hetgeen de doop schenkt hetzelfde is als hetgeen de gelovigen ook door de prediking van het Evangelie, door de verkondiging des Woords, wordt beloofd en geschonken. Het zal wel ònmogelijk moeten heten de verhouding van Woord en sacrament systematisch geheel en al te doorlichten. De sacramenten zijn contingente, onherleidbare feitelijkheden in de Christelijke Kerk. Door Woord en sacrament samen schenkt God aan de gelovigen Zijn heil, d.i. de vergeving van zonden. Woord èn sacrament wijzen steeds weer heen naar het volbrachte offer van Golgotha. Ook de doop is „Woord”, persoonlijke roeping Gods in de gestalte van een kerkelijke handeling.
3. De doop werd oorspronkelijk bediend door middel van een onderdompeling. Doop en diepte hangen samen. De doop is een bedreiging van het leven. Het gaat om een sterven. Het oprijzen uit het water toont de opstanding uit de doden. Het is te betreuren, dat de bediening van de doop in westerse landen verworden is tot een soort bevochtiging. Het critische van de doop dreigt daardoor verloren te gaan. De apostel Paulus vergelijkt in I Cor. 10:1 v. de doop met een zó critisch gebeuren als de doortocht van de kinderen Israëls door de Schelfzee. De doop schakelt ons in in het sterven en opstaan van Jezus Christus (Rom. 6:3 v.v.). De doop is een inlijving in Christus. Door de doop weet de gelovige voor altijd met Christus verbonden te zijn, in Christus te zijn.

De vraag rijst, of de doop deze stand van zaken als zodanig bewerkt of deze werkelijkheden alleen maar „symboliseert”. Calvijn heeft meer gewezen op het significatieve van de doop, terwijl Luther de doop ziet als causatief en generatief middel. Het wil ons voorkomen, dat het hier gaat om een typisch Westers alternatief, dat als zodanig het Bijbelse denken vreemd is. De Bijbel kent niet onze verbleekte betekenis van het woord „symbool”. In het Oosterse denken deelt het symbool in de werkelijkheid, die het symboliseert: die werkelijkheid is ook in het symbool gegeven. Het is àl te Westers-rationalistisch, wanneer men de doop alleen significatieve betekenis toekent, maar men loopt gevaar in de magie terecht te komen, wanneer men zonder meer de doop causatieve betekenis toekent. Men mag de doop niet op zichzelf beschouwen door hem te isoleren van het totale roepende werken Gods in en door de prediking van het Evangelie. De doop is één element, één aspect van het handelen Gods aan mens en wereld door middel van de Kerk. Gods roeping, genade, rechtvaardiging en heiliging komt tot wereld en mens door het gehéél van de prediking van Woord en sacrament. Dit gehéél verkondigt het heil. Dit gehéél schenkt en werkt ook het heil, als God in de vrijmacht van de Heilige Geest er gebruik van belieft te maken. De dogmatiek zal voor valse magische zekerheden in dit verband geducht op haar hoede moeten zijn. Wil men nochtans van de bijzonderheid van de doop spreken, dan zal men moeten zeggen, dat de doop het heil bewaart voor een spiritualistische vervluchtiging en de lichamelijkheid van het heil onderstreept. De gehele mens sterft met Christus en staat met Hem op. Er is verband tussen de doop en de belijdenis van de wederopstanding des vlezes.

4. De doop wordt aan de volwassene of het kind slechts één keer bediend, terwijl het Avondmaal herhaald wordt. Dat hangt samen met het feit, dat de doop onze intrede in de Kerk, in het lichaam van Christus, in Christus Zelf „symboliseert”, terwijl het Avondmaal de gelovigen telkens opnieuw verzekert van hun heil, van hun deelhebben aan Christus. Beide sacramenten, Doop en Avondmaal, spreken van een deelhebben aan de dood en de opstanding van Christus: dat is het wat beide sacramenten verbindt. De Doop onderscheidt zich van het Avondmaal door het feit, dat hij a.h.w. het binnenbrengen van de enkeling is in het gebied, waar Christus heerst en Zijn heil schenkt. Daarom wordt de Doop niet herhaald en het Avondmaal wel.
5. De Hervormers hebben in hun sacramentsleer steeds met nadruk gewezen op de correlatie van belofte en geloof in het sacrament. Zonder geloof kan men het sacrament niet ontvangen. Het sacrament werkt immers niet magisch! Desniettegenstaande heeft de Hervorming de kinderdoop gehandhaafd, die reeds zeer vroeg algemeen in de Christelijke Kerk is aanvaard.

Om de correlatie van geloof en belofte in de sacramentsleer recht te verstaan, dient er op gewezen, dat Luther en Calvijn eendrachtig de mening van Zwingli hebben verworpen, die in het sacrament niet anders zag dan een betuiging van trouw en geloof van de zijde van de gelovige: een soort vaandeleed. Daartegenover hebben Luther en Calvijn er steeds weer op gewezen, dat het geloof niet meer is dan aanvaarden van hetgeen God schenkt. Belofte en geloof zijn in het sacrament niet twee gelijkwaardige componenten: het geloof wordt veel meer door de belofte gewerkt. Het geloof maakt het sacrament niet tot sacrament: dat doet alleen de genade Gods. Men moet in de sacramentsleer dus wel oppassen voor een overschatting van de functie van het geloof.

6. Dat neemt echter niet weg, dat het sacrament geloof vraagt. Kan de Kerk met een gerust geweten de kleine kinderen, die nog niet geloven kunnen, dopen? Het is in deze tijd vooral Karl

Barth, die als Gereformeerd theoloog nochtans bezwaren inbrengt tegen de practijk van de kinderdoop en deze beschouwt als een wanordelijke doop. De Kerk vermoedt echter achter deze bezwaren een extreem individualisme, dat moeilijk te verenigen is met de Bijbelse verbondsgedachte. Het kind is immers heilig door het geloof der ouders (I Cor. 7:14). De belofte komt immers toe aan ons èn onze kinderen (Hand. 2:39). Het zijn bovendien immers niet slechts de individuele ouders, die het kind ten doop houden, maar de gehele gemeente staat er volgens Augustinus achter. De doop wordt door de apostel Paulus de besnijdenis van Christus genoemd (Coloss. 2:11, 12) en onder Israël werden ook de kleine kinderen besneden. Stellig vraagt de missionnaire situatie de volwassenendoop. Daarentegen zou de volwassenendoop in de gevestigde kerken leiden tot devaluatie van de doop: de doop zou dan worden tot de uiterlijke bevestiging van iets wat reeds aanwezig en geschied is, en afzakken tot „confirmatie”.

7. Het sacrament van de doop heeft een objectieve betekenis: het wordt niet geconstitueerd door het geloof van de ontvanger en ook niet door het geloof der gemeente. Het is de Heer der Kerk, die schenkt. Maar deze objectiviteit van het sacrament is niet de objectiviteit van een ding: het gaat om de souvereiniteit van Hem, Die in de daad van Zijn geven het heil aanbiedt en daarom geloof van de ontvangers vraagt. God biedt Zijn heil aan: niet alléén in het sacrament van de doop, maar ook niet zònder het sacrament van de doop.

PROF. DR G. C. VAN NIFTRIK

< >