Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

VERZOENING

betekenis & definitie

(1, juridisch) (beter: conciliatie) is de naam van een wijze van beslechten van internationale geschillen, door deze in handen te stellen van een commissie van personen, wier taak het is de feiten toe te lichten en — meestal na getracht te hebben de partijen te verzoenen — een verslag uit te brengen, waarin voorstellen zonder verbindend karakter worden gedaan voor de vereffening van het geschil. Zeer oude, maar ook thans nog gebruikelijke vormen van conciliatie bij internationale geschillen zijn de door bevriende mogendheden aangeboden mediatie of bemiddeling en goede diensten. De conciliatiecommissies onderscheiden zich van de internationale commissies van onderzoek van de Haagse Vredesconferenties en de permanente internationale commissies uit de Bryan-verdragen daarin, dat zij voorstellen doen voor de vereffening van het geschil, wat de beide laatste niet doen.

Deze voorstellen vormen geen arbitrage of internationale rechtspraak, doordat zij geen bindende uitspraak kunnen geven.Sinds Wereldoorlog I zijn door vele landen, o.a. door Nederland, verdragen gesloten, die bepalingen betreffende conciliatie bevatten; veelal waren dat tevens arbitrageverdragen. Art. 15 van het Volkenbondsverdrag machtigde de Raad van de Bond verzoenend op te treden in geschillen tussen de leden, zoals hij bijv. deed in de geschillen tussen Zweden en Finland betreffende de Alandseilanden in 1920, tussen Griekenland en Italië inzake Korfoe in 1923 en in de Mantsjoerijse kwestie in 1931 en volgende jaren.

Ook het Handvest van de Verenigde Naties (art. 33) noemt de conciliatie onder de middelen van vreedzame beslechting van internationale geschillen. De Veiligheidsraad heeft, ter uitoefening van zijn uit genoemd artikel voortvloeiende taak van conciliatie, commissies gezonden naar enige gebieden, waar conflicten dreigden of zich reeds voordeden, o.a. naar de Balkan, Indonesië, Kashmir, Korea en Palestina.

MR L. V. LEDEBOER

Lit.: G. A. Kluyver, Arbitrage- en conciliatie-verdragen (s-Gravenhage 1928); A. de Saint-Seine, La conciliation internationale (Paris 1930); J. G. P. Hette, L’évolution de la conciliation internationale (Paris 1934); J. Efremoff, Organisation de la conciliation comme moyen de prévenir les guerres (Recueil des cours de l'Acad. de droit internat. de La Haye, dl 59, Paris 1938).

(2, theologisch) is een term uit de Christelijke dogmatiek, die bedoelt het door Christus volbrachte werk aan te duiden. De grondgedachte hierbij is deze, dat God tengevolge van de zondeval der mensheid op haar vertoornd is en Christus door zijn offerdood God met de wereld weer heeft verzoend. Daardoor is aan de gerechtigheid Gods dank zij het kruislijden voldaan. Deze leer, die derhalve aan het plaatsbekledend lijden (satisfactio vicaria) een bijzondere betekenis toekent, was een belangrijk gezichtspunt in de Joodse theologie; zij wordt met name door Paulus in de Christelijke prediking tot centrale visie verwerkt (bijv. Rom. 3, 25, II Kor. 5, 19-21, Col. 1,20).

Men onderscheidt bij Paulus twee gezichtspunten: de boetedoening („Sühne”, die in het wegnemen van het struikelblok, de zonde, door het kruis geschiedt, en de verzoening („Versöhnung”, die de bevrijding van de mens van de zondenlast uitdrukt. Het is niet overdreven te zeggen, dat in de al of niet aanvaarding van de offergedachte der plaatsbekledende verzoening het kenmerk gelegen is tussen een orthodox en een vrijzinnig gerichte theologie. Dank zij het zgn. rechtsmodernisme van K. H. Roessingh is in Nederland ook in vrijzinnige kringen een zekere ontvankelijkheid voor de leer der verzoening ontstaan (vgl. G.

J. Heering, Geloof en Openbaring). Dank zij de dialectische theologie (z dialectiek) is de godsdiensthistorische verklaring dezer offergedachten dermate op de achtergrond gekomen, dat men ook in critische kringen niet meer geheel negatief wenst te staan tegenover de leer, dat God in Christus een verzoeningsdaad met de wereld heeft volbracht.

PROF. DR H. VAN OYEN.

< >